Tirade. Jaargang 30 (nrs. 301-307)(1986)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 690] [p. 690] Toon Tellegen Gedichten Ik was eens Ik was eens heel gelukkig of eigenlijk zo boos dat er een waas voor mijn ogen schoof en ik niets meer kon zien of denken of alleen nog dat ik gelukkig was, dat ik waarschijnlijk heel gelukkig was, terwijl mijn voeten zachtjes stampten, mijn voorhoofd losjes bonsde en een gitzwart wolkje moeiteloos zijn weg vond door de bezeten lucht. [pagina 691] [p. 691] De regen Ik was niet van plan aan je te denken, maar ik had geen rekening gehouden met de regen, en zelfs nu denk ik eigenlijk niet aan jou, maar aan de regen, aan alle kleuren grijs van de regen en het begin en het eind van de regen, ik weet alles van de regen, nu. [pagina 692] [p. 692] Na de storm Na de storm sprak ik niet meer tegen mijzelf, besloot mijzelf volkomen te vergeten. Soms begon ik nog gedachteloos met ‘Ik...’, hield mijn adem in, sprak niet verder meer. Ah, wat een weelde, ik was uit mijn geheugen verdwenen! Het riet ruiste en steeds breder vloeide het water, steeds kalmer, trager, tussen weilanden door, na de storm. [pagina 693] [p. 693] De bloem Wat moet ik met mijn zomer doen, denkt de bloem. Bloeien! En verder niets? Niets! En met mijn herfst? Verwelken! En verder niets? Niets! Een middag voor een raam, tussen twee vitrages, en met mijn winter, denkt de bloem, wat moet ik met mijn winter doen? Vorige Volgende