Tirade. Jaargang 30 (nrs. 301-307)(1986)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] K. Ruys Gedicht Kamikaze Mij is geen God gegeven - geen huis waar dag en nacht het haardvuur brandt, waar blinden voor de ramen zijn geslagen en hoog boven de schoorsteen stil een spijker op het antwoord staat. Te vondeling gelegd voor de verschijnselen ben ik zelf op zoek gegaan, opzij voor elke band die werkelijk verstaan belemmerde. Als een piloot trok ik naar boven, zag vissen in beken in meren in streken verdwijnen en merkte hoe de vaart mijn laatste zekerheden brak. Ik ging, dacht ik, de dingen zien zoals ze wezenlijk waren. Het leek eenvoudig zelfs, een zaak van rangschikken [pagina 186] [p. 186] en vertalen, waarna de waarheid zich vanzelf in God wel openbaren zou. Vol hoop zag ik de aarde aan, de landen die er niet meer waren, en, vager al dan op de kaart, de eilanden die overbleven. Ik noteerde met een goede pen de dingen die ik zag. Daarna werd 't wat lastiger: de reden te verzinnen, waarom een ding zo heet. Als eerste las ik: ‘zee’, en keek, en las het nog een keer, maar overeenkomst vond ik niet. ‘Zee’: wat bedoelde men daar eigenlijk mee? Ik koncentreerde me opnieuw, en - Hee... Ging daar geen vaartuig om? Ik dacht dat ik een hand zag zwaaien... Ach nee, hoe kan ik dat nu zien? Wat heb ik trouwens aan details? - [pagina 187] [p. 187] Toen echter merkte ik hoe snel mijn zicht verslechterde: een wolk dekte de aarde toe en scheidde als een slotgordijn mijn wereld van mij af. Ik schrok en wilde terug, maar niets hield mij meer tegen; hoger, steeds hoger zweefde ik, tot op een stilstaand ogenblik planeet aarde - stip - verdween. Toen stortte zoveel ruimte op me neer dat me geen ruimte overbleef; alsof een kogel dwars door het heelal geschoten was, dat morsdood bovenop me dook. Hier was geen sprake meer. Verzwegen als een vreemdeling kwam ik tot plotseling besef: mijn doorgang tot de dingen wordt door begrip versperd. [pagina 188] [p. 188] Ik wist dat ik verloren had en scheurde als een dwaas de lijst met namen door - Hoe kon in woorden ook een werkelijke God bestaan? - en dacht: misschien is dit bedoeling, misschien wacht hier genade mij, en zal ik, diep verscholen, nooit meer vrij, weer één zijn met de dingen. Ik hield mijn adem in, maar nergens anders dan in mij weerklonk aanwezigheid. Verwondering sloeg om in angst: voorgoed in denkbaarheid gevangen ben ik verbannen naar mijn dood, de laatste schoot die slechts onmerkbaar voor me wijken zal. Vorige Volgende