ving. Deze dramatische betekenis van het brood en de vis gaat verloren door het ei dat Lukas er naast legt; het adres wordt onleesbaar. Lukas kan de confrontatie met de grote wetgever van Israël niet gebruiken, terwijl Mattheus zich juist ten overstaan van de joodse traditie moet legitimeren.
Het zou misschien spitsvondig kunnen lijken om zoveel achter een retorische figuur te zoeken als het motief niet terugkwam in een ander verhaal dat een dergelijke zinspeling op Mozes bevat: Het volk is Jezus gevolgd in de woestijn. Als de mensen honger krijgen worden zij allen verzadigd met vijf broden en twee vissen. Dit lunchpakket staat voor de Tora, de vijf boeken van Mozes, en voor de twee slangen die daarin optreden, de slang in het paradijs en de slang in de woestijn. De woestijn van het evangelie is de woestijn van de Tora en waarom er twaalf manden met brokken overblijven, laat zich nu wel raden. Maar dat met het brood en de vis de joodse levensbeschouwing in het geding is blijkt ook al uit het vervolg op de ‘retorische’ vraag: ‘Behandel de mensen zo, zoals u wilt dat zij u behandelen; dat is de Wet en de Profeten’. Dit kan alleen maar de slotsom zijn van een betoog dat zich tegen de institutionalisering, de verstening, van ‘Mozes’ richt.
De tegenstelling van vis en slang doet denken aan de geschiedenis van de letter N die afkomstig is van een Egyptisch karakter dat een slang voorstelt. In het Hebreeuws en Aramees heet de N nun, en dat betekent vis, maar die naam heeft een oudere naam verdrongen: nahas, slang. Ik weet echter veel te weinig van de joodse literatuur om deze geschiedenis op de achtergrond te durven zetten van de argeloze vraag die bij nader inzien de pretentie van de bergrede onthult: meer dan Mozes is hier.
De bergrede is de grondslag van Mattheus. Hier leert de lezer Jezus zien als de grote profeet met de trekken van de Messias, de gezalfde, de gestalte die de hoop en de verwachting van Israël belichaamt. In de Messias vervult zich echter niet alleen de profetie, maar ook het koninkrijk en de cultus. Behalve de grote profeet is de Messias ook de grote koning en de grote priester, en ook deze dimensies heeft Mattheus in Jezus herkend, maar hij hoedt zich ervoor om dat te poneren. Als deze belijdenis ter sprake komt (Mattheus 16) dan zegt Jezus zoveel als: ‘Denk er om jongens, dat blijft onder ons’. De theologen hebben aan deze stijlfiguur, aan dit knipoogje