Tirade. Jaargang 29 (nrs. 296-300)
(1985)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
IIGoed, ik negeer de polder.
Ik stap immers het treinstel in zoals
ik uitstap: slechts de eigen, verdwaalde
uitgestrektheid torsend.
Misschien is het deze verminkte
traagheid die haast onwerkelijk wordt.
| |
[pagina 347]
| |
IIIHeb je daar dan iets te zoeken,
vragen ze. Men legt mij veel uit.
Mijn lichaam, het natte glas, de
telkens grover wordende regen,
- het schiet steeds hetzelfde doel
op eenzelfde manier voorbij.
| |
IVBestemmingen dienen zich alsmaar aan.
Ik word alsmaar vervoerd. Het landschap
dat een naam heeft blijft zichzelf ontkennen.
Deze uitgestrektheid laat zich niet tillen.
Hoe kan ik dit ontbreken schetsen
wanneer ik enkel voorbijgaander kan zijn?
|
|