Tirade. Jaargang 29 (nrs. 296-300)(1985)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Cees Sanders Tij * Het duizelt hem, zijn schip van het reizen naar Marseille, het kan hem ook Hamburg wezen: zijn papieren zijn zoek- geraakt op zeeën die hem verwarden. Van geen rust wist hij af als de zee hier opkomt en gaat voor de stad, zij staat hem te gebaren zijn schip aan de zee te laten. Met de nacht maakt zij zich op, hij zal gaan en passagieren met haar want steeds weer wenken haar lichten de zee op naar hem; met de zee is zijn schip aan het slapen dat hij verlaat en hij zal bij haar zijn. [pagina 139] [p. 139] voor Geert van Oorschot * Welke stad, welk dorp ik mij herinner waar ik heb gefietst onder Hollands kust van duinen van eeuwenher en gister niet een heeft het zielewater van Vlissingen. Zij koestert zich aan basalten aan haar flanken is het waar zij de zee laat komen en weer gaan de zee waar schepen zich haasten. Ik tast naar een groet en stijfjes gaan mijn handen niet gemaakt voor de zoute wind uit mijn zakken, mijn jas klappert naar de zee die met de wind en wolken mijn gebaren zo klein maken. [pagina 140] [p. 140] * Hij is op het basalt waar hij met meeuwen praat de eerste op zijn weg naar zijn herinnering. Ze klappen voor hem en de een krijt van de zoete zee de ander van zoete belten om zoveel feest is zijn maaltijd aan hen. Eenmaal in de stad wijken ze al weer naar een andere kust alsof ze van geen straat mogen eten alsof ze alleen op haar mogen wijzen en huizen op een paalhoofd misschien lantaarn als hij in een pension, misschien. [pagina 141] [p. 141] * De zee heeft van de wind mijn jas opengespreid lijkt hij een drenkeling die mijn hand zoekt ik zou haar toch moeten reiken. Even word ik verleid een roekeloze zwemmer te wezen en woest te duiken naar mijn jas hij verdrinkt in de slagen van de zee. Met mijn ziel maar onder mijn arm ben ik van de koopmanshuizen geen gast, ze staan zo wezenloos: water komt hier al lang niet meer met de haven is ook hun ziel gedempt hun waterspiegel gebroken. [pagina 142] [p. 142] * De gordijnen zijn gesloten aldus is de kamer voor hem en niet voor passanten, het is of hij weer bij haar slaapt. Hier is zij in herinnering gekleed dichterbij dan de nacht waar geluiden van taxi's en nachtwaaiers opkomen en gaan. En hij hoort het getij van nacht en verleden een meisjesstem gevangen in het ruisen van haar petticoat gehaast als hij van de zee was nam hij haar woorden mee, zonder antwoord. [pagina 143] [p. 143] * Ik ga, verdwaal bijna in mijn haast want op de vlucht voor de zee zoek ik een heenkomen door de straten. Ik moet naar een andere plek voor mijn behoud: een polder waar watergangen om het mooist staan en soms stromen voor nieuw en niemand is er moederziel alleen. Daar groeit het als op bladzijden van een geleerd herbarium het lijkt me goed te gaan en de stad aan de wind en het zout te laten want haar zee maakt mij onrustig. [pagina 144] [p. 144] * Met zijn hart bij de nacht staat hij op het Hoofd te wachten tot de dag om de hoek komt en hij met de loods naar zijn reis moet. Over het lage water schuift de nacht naar Engeland en verder dan zijn schip aanlegt, zijn schip gaat langs kusten zoals een meeuw altijd weer doet. Niet in straten, huizen of cafés was de stad hem gastvrij maar in een herinnering sprekender dan de zee ligt zij op de roze daken een schemering van verliefde jeugd, ooit. Vorige Volgende