aan een einde zal helpen. Beter kan ze dan nog maar - ‘o, slechts met schromen maakt zich die gedachte los’ - bij het vallen van de avond in een bos haar moordenaar tegenkomen
en bij de berk voor altijd slapen,
de jurk verkreukeld en bemorst,
links bij de paarse tepel 't wapen
in de nog maagdelijke borst.
Wat treft in zo'n tekst, als overal in de laatste drie bundels, is de precisie van ieder detail. Een vereenzelviging van de zwakke, altijd ziekelijke dichter met deze Mariechen in een wezensvreemde omgeving ligt voor de hand. Het uiteindelijke beeld is dat van een buiten eigen schuld vergooid, tot onvruchtbaarheid gedoemd leven. Maar het slachtoffer komt er uiteindelijk nog maagdelijk en onschuldig vanaf.
In Ondergronds heeft de pervertering van de levenskracht het pleit gewonnen. Het zaad van Onan valt op de rotsen. Voor de bodem van de zaaier (een thema uit zijn derde bundel Op de wijze van het graan (1920) is het graniet van het stedelijke ballingsverblijf in de plaats gekomen.
Een aantekening in het exemplaar van Europese nacht in het bezit van zijn weduwe Nina Berberova maakte Chodasévitsj de volgende aantekening: ‘21 sept. Berlin (1923 MF). Ik zag [hem] op Viktoria-Luise Platz. Ik volgde de oude man (overigens begin vijftig) tot de Kurfürstendamm.’
Chodasévitsj' taalgebruik heeft sterk archaïserende trekken en contrasteert daardoor hevig met een zeer modern levensgevoel, dat zodoende binnen de traditie (Poesjkin, diens voorgangers en tijdgenoten) wordt getrokken, een traditie die door het optreden van de weinig concrete symbolisten op de achtergrond was geraakt. Een esthetiserend archaïseren is dit bij hem nooit.
In een aantekenboekje (wsch. 1920) schrijft hij hierover zelf:
Zelfs zij die mijn gedichten begrijpen en waarderen betreuren de archaïsche aard van hun taal. Dat is kortzichtig. Mijn poëzie wordt uiteindelijk toch pas publiek domein in een tijd dat onze hele huidige taal diepgaand ouderwets geworden zal zijn en het verschil tussen Majakovski en mij alleen nog maar de meest subtiele filologen duidelijk zal zijn. (...)