Tirade. Jaargang 28 (nrs. 290-295)(1984)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Theo de Jong Gedichten Het land van herkomst Het land van herkomst onherkenbaar warm. Wachten, zweten, identiteit in de hand. Nieuwe kleren, nieuwe kleuren, dezelfde uniformen, dezelfde vragen. Pas gewassen lachjes, gesteven stemmen, elkaar dringen opdringen en de geur van geurloosheid, oud zeer van de taal van mijn leven. Gaan brengt terug gaan met zich mee. Ik keer tot de herinnering weer. [pagina 114] [p. 114] Zwart gat De koplampen riepen de weg op, regen wiste de voorruit uit. We moesten praten, te schor en beschonken om stilte te zien door het gordijn van donker waar we in gewikkeld waren. Thuis tuimelden we duizelig in bed, alle lampen aan om wat er was te verlichten. Adem klom zigzag zoekend naar de schreeuw van bevrijding en de vrije val in het zwarte gat van verzwijgen. [pagina 115] [p. 115] Gemist Ze sturen hun schreeuwen vooruit de tunnel door. De trein vertrekt. Boven gekomen vloeken zij zo hard mogelijk om toch nog iets of iemand te bereiken, ze benen heen en weer als tijgers tegen etenstijd, hun stem een klauw die rondtast buiten de kooi van wat zij zijn: jongens nog, en al jongens die het niet hebben gehaald. Men drentelt bij hen vandaan. [pagina 116] [p. 116] Winter '81 Een kop met sneeuw boog de coniferen om tot een rij rouwende vrouwen. Ze zei, verbeeldingskracht uit eigen verse vrijheid geperst: Dat zijn de Polen en een week lang zag ik hen staan, beelden die zich in dooi verdiepten. [pagina 117] [p. 117] Opgroeien Jongens schreeuwen zich uit school, kerven letters, hart en pijl in bast, bord dat ander schrift voorschrijft. Uitdagend, nog klein in al groot zijn, geven zij elkaar vuur van stem, stoten de rook van hun dromen uit, tot zij die letters was lijfelijk verschijnt. Hun stemmen doven en ze drentelen kinderlijk grinnikend weg. De beuk begint aan jaren hun schrijven dichten. Vorige Volgende