| |
| |
| |
Margreet Buwalda
Zeven gedichten
Requiem
‘Early closing day’. Een kleine Engelse stad
- te klein haast om stad te zijn -
hoort onze blijde stemmen tegen de gevels
van haar oude hart. Geen verkeer.
Geen mens, zelfs. Drie straten monden uit op een plein
dat een waaggebouw omsluit:
stevig en waardig. Rood baksteen gedragen door
glanzend-wit geverfde zuilen.
Onze kinderen hollen er juichend omheen.
Wij zijn trager, kijken graag,
wijzen naar een wapen in de muur, verdwijnen
dan zo-maar door een laag poortje
En komen in een steeg die ons terug voert naar
het plein. Van deze afstand
beschouwen wij décor en kinderen, tot zij
ons beiden verheugd hervinden.
Nu gaan wij straten verkennen. Het is jammer
- zeggen de kinderen - dat
de winkels dicht zijn. Er is veel lelijks te koop.
't Is hoe-dan-ook na sluitingstijd.
| |
| |
Aan het eind van de mooiste straat kunnen wij een
huis kopen. Wij doen het niet.
Een blauwe plaque laat ons weten dat er vroeger
iemand woonde van naam en faam.
Nooit van gehoord. Deze stad is als een geschenk.
Vroeg avondlicht betovert
ons, alles. Ik wil niet weg. We gaan. Het is tijd.
Er luidt een klok, we zien geen kerk.
Het tafreel blijft gegrift in mijn ziel. Alsof ik
een groter afscheid vreesde.
In dit droomoord keer ik nooit terug. Ik weet niet
hoe het heet. Het behoeft geen naam.
Het is muziek die voorgoed verstomde. Lyriek
van het laatste uur. Het koor
zwijgt. In de stilte hoor ik een requiem voor
een dode man, een lege stad.
| |
| |
| |
Honeymoon
Hoe zal het Judocus zijn vergaan?
jdc - deel van een autonummer
uit gb. Een oud model nu, dat toen
nieuw rondreed langs de Loire. In Mei.
Judocus, dus. De bestuurder een
jonge blonde man als jij. Zijn bruid in
zomerse kleuren, als ik. Zij kregen
geen eigen naam, geen eigen gezicht.
Zij waren Judocus - ‘just married’
glom nog in de lak. Waren jij en ik
ook met auto versmolten? Harde rijst
was er zegenend in neer gestrooid.
Wij verkenden en toerden als zij;
zagen Judocus kalm parkeren bij
dezelfde kastelen, rijden over
dezelfde warme stille wegen.
Voor ons, achter ons - alle dagen:
alsof daar verder nergens iemand was.
De wereld lichtblauw, de wilgen langs de
Loire zilvergroen. Het water grijs.
Son et Lumière in Chambord. Wij
riepen er leven op. In de kleine
herberg droeg de waardin ons schalen aan
alsof het offeranden waren.
| |
| |
In Amboise had jij Da Vinci
willen zijn. Ontdekken, onderzoeken.
Leonardo leefde lang. In de tuin
waar ik je wachtte, sluimerde ook
Judocus. Twee-eenheid. Hoe
zal het hèm zijn vergaan?
| |
| |
| |
Toen dacht ik...
... toen dacht ik: ik wil voor jou
Iets maken wat je mooi zult vinden.
Een kruidnagelschip dat naar
Het oneindige vaart. Een ster van
Of een ander machteloos bewijs.
Bloemen die ik zal kleuren zoals
Een kind dat doet: voor moeder.
Een plaat waarop groot en geel de zon
Heerst boven een rood huis in
Een donkergroene tuin. Het geluk.
Zal een roze muur ons beschermen.
Vraag niet waartegen. Vraag niet
Waarom. Het is warm, het is windstil.
Het waait niet op werelden
Van papier. Het tocht niet in holle
Paleizen van woorden door
Zachte parken van verf omgeven.
Schip noch slot dat ik voor je
Teken, zal ooit bewoonbaar zijn. Het
Want blijkt voos. De steen poreus.
De droom is weidser dan het leven.
| |
| |
| |
Boat trip
De bronzen boot in mijn venster vaart zonder
achterplecht. Men kan ook niet van varen spreken.
Er staan gestalten op die dit aanvaarden.
Hun gebogen hoofden weten wellicht van het
Rafelig zeil en de vergane vlag langs
de dorre mast. Zij treuren verstard. Niets in zicht.
De zeilen dienen vervangen en de romp
hersteld. Ik wil met spoed iets laten gebeuren.
De tijd moet ingehaald. Er ging al te veel
verloren. Ik zoek de reisgenoot met wie ik
thuis mag blijven. Maar ook gestreken zeilen
horen gaaf te zijn. Boeg en want ongeschonden.
Ik vorm mij van die mens een beeld dat ik wil
toetsen aan een werkelijkheid die ik daarna
met hem wil binnen gaan. De boot wordt niet per
uur gehuurd. De tocht mag tot de einder duren.
| |
| |
bijvoorbeeld, altijd weer, en vast
nimmer bellend over hout,
of kist - heeft wellicht ook een
De kist is langwerpig; leeg;
het perspectief correct. Men
kan er in kijken. Duurt het
gesprek lang, dan staan er schragen
onder die mijn hand daar schetst.
Planken; kwasten. Soms wordt de
kist gesloten; soms groeien
er bloemen uit. Willekeur heerst
niet alleen op blank papier.
| |
| |
| |
Verhaal
Het verhaal van de horizon
waar, vaag, hemel en aarde
heide, in dit geval. Het is
een oud verhaal - waarin de
moeder sterft. Haar kinderen
strompelen barrevoets door de
hemel willen betreden, hun
haar horizon niet steeds verschuift.
Alleen de hut waaruit zij
kwamen liet zich - achter hen -
vinden in de avond. Zwart blok
Het wordt niet minder treurig
nu ieder weet dat achter hei
geen hemel klimt. Hooguit een
woonwijk. Een fabrieksterrein
en, wellicht, een verbrandingsplaats.
| |
| |
Vroeger dacht ik: wie tekent,
kan schrijven. Mijn kat werd uitgangspunt.
Wie een poes tekent, schrijft hem.
Onverschillig stond het dier model.
noot las - het niet kon, op die manier -
was hij niet beledigd als
ik hem te schraal belijnde, hoekig
of te honds. Onwetendheid
wordt voor wijsheid versleten. De kat
zweeg. Toen hij ineens voorgoed
verdwenen was, leek mijn pen te veel.
|
|