Tirade. Jaargang 26 (nrs. 272-283)(1982)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 387] [p. 387] J. Eijkelboom Twee gedichten Camping, Frankrijk Voor het eerst dat ik sliep in een tent, voor het eerst naar een ruisen geluisterd dat voor het ruisen van regen, het vallen van regen te zacht was en ook voor de wind te gelijk, te gelijk aan zichzelf. En 's ochtends gezien hoe water rechtstandig, toch zonder te breken, naar lager water kan gaan, onzichtbaar verschietend. Hadden wij zo kunnen leven, zo blijven leven als toen in die tent, in dat gras. Geen woede, geen andere hartstocht, geen weten wie zo stil overstroomt in wie. [pagina 388] [p. 388] Afloop 1 Op oude paden ligt het blad in slijk tot pulp verplet. Wij hadden samen nog gezien hoe het tot rood en goud verschoot eer het verstoten werd. Niet meer de blote takken met in december al aan 't end de knop die blinkt als nieuw metaal in winterzon, voorjaarsmachinerie die geen break down kent. [pagina 389] [p. 389] 2 De opgezette man stond voor het raam, zag in de tuin de vuurdoorn beven. Er zat een gele vogel in die van de bessen at. De man wou wel weer leven. Kan troost zo simpel zijn? Er is een pijn die bijna zichzelf verdooft, er is een weten dat geen behoefte heeft het liefste, als 't voorbij is, te vergeten. Vorige Volgende