‘Grandeur en misère van de literatuurwetenschap’ (van Oorschot, 1979) over 't Hart gezegd dat hij ‘een gerenommeerd bijvoegselfilosoof’ is. Niet leuk voor Maarten maar het gíng nog. Toen Gomperts echter tegenover Max Pam in Vrij Nederland over 't Hart zei: ‘Hij irriteert, afgezien van de kwaliteit van zijn werk, dat ik ook niet zo hoog aansla. Hij irriteert door zijn gebrek aan zelfkritiek. Het is die houding: Kijk eens wat ik allemaal gelezen heb, wat ik allemaal kan. Hij heeft alle bladzijden geteld die hij van Vestdijk heeft gelezen. Dat is vervelend, zo'n hijgende hond die de krant komt brengen en aldoor geprezen wil worden: Goh, dat heb je goed gedaan, ja, ja, braaf - woef, woef - ga nu maar weer rustig zitten’ (VN, 20-12-'80), heeft dit Maarten pijn gedaan. Hij besloot dan ook dat Gomperts klapjes moest hebben. Dat doet Maarten namelijk bij alle critici die geen aardige recensies schrijven over zijn boekjes.
Maarten huldigt bovendien het standpunt dat aardige recensies mooie recensies zijn. Dit zegt hij althans in ‘De bittere toon’, een opstel in Bzzlletin 71: ‘Mijn tweede roman [...] werd trouwens in het algemeen niet best ontvangen (gunstige uitzondering: erg mooi artikel erover van Hans Warren in de pzc)’. In ‘De bittere toon’ geeft hij ook een lijstje van alle hem niet gunstig gezinde critici: Anthony Mertens, Reinjan Mulder, Ab Visser en Nicolaas Matsier. Aan die mensen heeft 't Hart ‘geen boodschap’. Vervolgens besteedt hij dan wel de rest van zijn opstel aan het weerleggen van de kritiek van P.M. Reinders en Nicolaas Matsier. Voorbeelden van het structurele klapjes-geven zijn makkelijk te vinden. Als 't Hart een boek schrijft, voegt hij op plaatsen waar men het het minst zou verwachten plots een scheldpartij in: ‘Zij (Hanneke, fv) zou, uien snijden, tegelijkertijd kennis kunnen nemen van de wereldliteratuur, want daar wist ze ongeveer evenveel van af als Nicolaas Matsier of Tom van Deel, etc’. (De vrouw bestaat niet. Arbeiderspers, 1982, p. 113.) Aan het eind van ‘Onder de witte knop’ (Tirade, februari '80) krijgt P.M. Reinders er ‘ongenadig’ van langs. En in de definitieve (?) versie van ‘Onder de witte knop’ (In: De zaterdagsvliegers, Arbeiderspers 1981) wordt ‘een hoogleraar letterkunde’ op bijzonder laag bij de grondse wijze aangepakt; Reinders is dan weer verdwenen aan het eind van het verhaal.
Wat beweegt 't Hart nu toch tot dit op z'n minst hinderlijke gedrag. Wederom moet er naar een oorzaak gezocht worden. Waaróm formuleert 't Hart zo vaak zijn niet of op onbeholpen wijze geargumenteerde kritiek op zijn ‘vijanden’? De oplossing voor dit raadsel is te vinden in ‘De vrouw bestaat niet’. In het hoofdstukje over ‘Rol en conditionering’ tracht Maarten aan te tonen dat conditioneren volgens het beloning-straf model niet opgaat bij kinderen. Als voorbeeld dient, als altijd, zijn eigen opvoeding. Wanneer de kleine Maarten met zijn fiets tegen de stoeprand opreed volgde er, indien zijn vader dit zag, straf. Een draai om de oren en een preek. Nu, als volwassen man (?), denkt 't Hart altijd wanneer er een stoeprand binnen zijn gezichtsveld komt: ‘Was hij er maar weer, dan zou ik tegen deze