Tirade. Jaargang 24 (nrs. 252-261)(1980)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] Anton Korteweg Vier gedichten Op de adelaarsvleugels van Huub Oosterhuis hebt U mij gedragen tot U dacht dat ik vliegen kon op eigen kracht en ik voorover viel in de schoot van het gezin. Er zijn dagen dat ik U met enige aandrang zou willen verzoeken mij daar vandaan te voeren naar het land van groene beken en talloze schaduwen, met hier en daar een meid. Tegenspartelen zou ik niet en mijn pantoffels trek ik zelf wel uit. [pagina 374] [p. 374] Reeds werd ik voor de Rotary gevraagd, waar ik het zelf wel naar gemaakt heb, want ik heb het herrlich weit gebracht en ondanks dat nog iets jongensachtigs behouden. Mijn vrouw is in die jaren eigenlijk nauwelijks ouder geworden, ze kleedt zich nog steeds eenvoudig maar met smaak en maakt 's avonds textielschilderijen. Onze kinderen noemen wij grut, het zijn precies één jongen en één meisje, zij zijn steeds het zonnetje in huis en wekken bij vrienden afgunst of vertedering. Als dit zo door gaat houd ik het niet tegen dat 'k eens naar mijn figuurzaag grijp, 'n stuk triplex afzaag, en in het hout met gloeiende breinaald brand: Waar Liefde woont gebiedt de Heer Zijn zegen. [pagina 375] [p. 375] U hebt mij met uw gunstbewijzen overladen: een vrouw, twee kinderen, een goede baan. Hartgrondig dank ik U voor deze gaven. Ook voor mijn snelle fiets, met inbegrip van niet te demonteren kinderzit. [pagina 376] [p. 376] Water rondom. Een hoofd. Beter hoofd er boven. Beter voor vrouw en kroost. Wie zingt hen een vrolijk lied als wind aan de luiken rammelt, haard rood-gloeiend gestookt, broekeman op de knie? Zolang dus een hoofd, zolang water niet afgeschaft, houde men dat er boven, opgewekt water trappelend. Vorige Volgende