waarloost. Dat belang wordt verabsoluteerd door de ‘vereenvaudigers’, maar kan niet helemaal worden weggeschreven.
Hiermee ga ik mij een beetje voelen als de specialist-neerlandicus die Kousbroeks kritiek op van alles en nog wat prachtig vindt, zolang die kritiek maar niet raakt aan het eigen gebiedje. Misschien heeft de lezer mij al bij die ‘specialiteiten’ ingedeeld. Het zij zo, want ik moet die veroordeling nog wat voer geven.
Wat Kousbroek schrijft over het onderwijs in het algemeen en het literatuuronderwijs in het bijzonder is van het cliché niet vrij gebleven. Het onderwijs is in zijn visie voortdurend op krampachtige manier aan het uitleggen ‘waarom iets mooi is’. Leraren zijn meestal niet in literatuur geïnteresseerd (p. 27,74, 81-82). Origineler is zijn voorstel ter verbetering: men moet op school de koers verleggen en zich beperken tot één handeling: de kinderen teksten uit hun kop laten leren. Dit bedoelt Kousbroek ernstig. De kinderen begrijpen die teksten weliswaar niet, maar als ze ouder zijn draagt die stapel literatuur in hun hoofd bij tot het vormen van begrip.
Nu zal ik een andere keer wel eens uitleggen hoeveel belangstelling leraren hebben voor literatuur en onderwijs - al zijn er ook snijbonen onder, als in elk vak. Maar dat uit het hoofd leren! Kousbroek weet ook welke schrijvers er het beste ingeheid kunnen worden. ‘Multatuli lijkt me de geschiktste hoofdschotel’. De man zou zich in zijn graf omdraaien, als hij er een bezat.
Kousbroek signaleert een dreigende infantilisering in het literatuuronderwijs. Misschien overdrijft hij, maar daar ben ik beslist niet zeker van. In elk geval verdient iedere leraar die op school slechts aandacht geeft aan strips, jeugdboeken en kasteelromans een felle bestrijding. Maar in zijn tegenvoorstel miskent Kousbroek dat literatuuronderwijs een gelegenheid bij uitstek biedt om begrip aan te kweken. Uitleggen waarom iets mooi is lijkt me een moeilijke opgave. Maar wat is er tegen verduidelijken van teksten aan de hand van maatschappelijke en literaire achtergronden? Ouderwets, niets bijzonders, duidelijk zinvol. Of niet? Kousbroek geeft de voorkeur aan het bolle hoofd. Ook Anton Korteweg heeft gepleit voor uit het hoofd leren, zij het met een andere redenering. Er mag van mij best eens uit het hoofd geleerd worden. Maar het ‘stampen’ van dingen die je niet