| |
| |
| |
A. Alberts
Denk om de koning
Tien dagen voor Kerstmis van het jaar 1220 deed Pierre Mauclerc, graaf van Dreux en waarnemend graaf of hertog van Bretagne een rijke schenking aan Onze Lieve Vrouwe van Chartres. Het ogenblik was niet gekozen door hemzelf, maar door de hemelse machten. Pierre's vrouw, gravin Alix, had op genoemde dag het leven geschonken aan hun derde kind, het meisje Yolande, en het zag er naar uit, dat ze deze gebeurtenis niet zou overleven. Er is over Pierre Mauclerc veel kwaad verteld, maar vriend en vijand waren het er toen en later over eens, dat hij veel van zijn vrouw hield en dat hij haar niet graag wilde missen. Vandaar de schenking die, om de hemel te verbidden, letterlijk en figuurlijk oogverblindend zou zijn:
Een enorm roosraam in een van de gevels van de pasvoltooide kathedraal van Chartres en daaronder vijf bijpassende boogvensters met in het midden de Heilige Maagd zelf, van terzijde aanbeden door gravin Alix en haar dochtertje. Uit compositorische en religieuze overwegingen zou aan de kleine Yolande de gestalte worden gegeven van een meisje van een jaar of zestien. Deze bijzonderheden en nog veel meer andere werden neergelegd in een schenkingsakte, verleden ten overstaan van de bisschop van Sées, die naar Dreux was gekomen voor de doopplechtigheid.
In de donkere ochtend van de volgende dag zat graaf Pierre bij het bed van zijn vrouw. Ze had een hele tijd met haar ogen dicht gelegen, toen hij ineens zag, dat ze hem aankeek. Hij legde zijn handen op haar schouders, want hij dacht, dat ze misschien overeind wilde komen. Op datzelfde ogenblik zei ze duidelijk: Denk om de koning.
De koning, zei hij. Hij zag, dat ze hem bleef aankijken. De koning? vroeg hij. Toen zag hij haar ogen weer dichtgaan en even later was ze dood.
Pierre had haar liever begraven in de kerk van Dreux en Alix' familie, het
| |
| |
grafelijk huis van Bretagne, had het liever in Nantes zien gebeuren. Maar daartegen bestonden bij Pierre weer ernstige bezwaren, zoals we dadelijk zullen vernemen. De moeilijkheid werd overigens vrijwel onmiddellijk opgelost, want Alix bleek een testament te hebben nagelaten, waarin ze hem aanwees tot voogd over hun oudste zoon Jan, haar opvolger in Bretagne, en als plaats van haar graf de romaanse crypt in de nieuwe kathedraal van Chartres.
Ze maakten de tocht van Dreux naar Chartres over het donkere, koude water van de Eure en toen ze eindelijk in Chartres aankwamen, was het juist kerstavond, een niet al te gelukkige tijd om de crypt te laten openen en een lijkdienst te houden. Maar de graaf dacht daar zelfs niet over na. Zijn gedachten waren bij zijn vrouw en als dat anders was geweest, dan zou het hem waarschijnlijk een grimmig soort voldoening hebben gegeven mensen overlast aan te doen, als die tenminste tot de geestelijke stand behoorden. Pierre Mauclerc had bijna zijn hele leven lang overhoop gelegen met geestelijke heren. Om precies te zijn van het ogenblik af, waarop hij, door zijn vader bestemd om ergens abt of bisschop te worden, de boeken de boeken had gelaten en uit het klooster was gevlucht naar het hof van de koning van Frankrijk. Kort daarna hadden de mensen hem hierom zijn bijnaam gegeven: Mauclerc, de slechte of mislukte geestelijke en sindsdien waren zijn botsingen met bisschoppen, abten en hun onderhorigen een bijna dagelijks gesprek in het westen van het land, vooral in Bretagne. Zo had hij er bijvoorbeeld niet tegenop gezien in Nantes een flink stuk van de kerk af te breken om met de stenen de stadsmuur te versterken tegen een aanval van de koning van Engeland. Protesterende pastoors werden als verraders de stad uitgejaagd. Een Cistercienser monnik, die in al te duidelijke bewoordingen de hemelse verdoemenis over de kerkensloper had afgesmeekt, werd in zijn kloostercel gestopt, waarna de deuropening werd dichtgemetseld. Stenen genoeg, had de graaf gezegd. De man was vrijwel onmiddellijk via het slecht getraliede venster ontsnapt, maar daarover wist niemand iets te vertellen. Wel het verhaal over geweeklaag en een rammelend geraamte. En Pierre Mauclerc had zijn reputatie voorgoed gevestigd.
De graaf was met zijn stoet binnen de kathedraal gekomen. De mensen
| |
| |
gingen opzij bij het zien van de baar. Ze maakten buigingen en er was een oude man, die een stap naar voren deed en gedienstig in de richting van de crypt week en die verschrikt terugweek. toen hij zag dat de graaf bleef staan.
De graaf stond stil omdat hij om zich heen wilde kijken. Hij had de omschrijving van zijn schenking nog vrij goed in het hoofd. Hij wist waar het grote roosraam en de bijbehorende boogvensters zouden worden geplaatst: in een van de gevels van de zijbeuk, maar welke van de twee, dat moest nog worden vastgesteld. En toen hij wat beter keek, zag hij, dat de keus nog vrij was. De zijbeuk was nog aan geen van beide kanten van glazen voorzien. Op datzelfde ogenblik drong de betekenis van de laatste woorden van zijn vrouw tot hem door: een van de beide gevels was bestemd voor het geschenk van de koning. Hij knikte. Hij knikte bijna in de richting van de baar. Hij zei: Ik zal aan de koning denken.
Dat denken aan de koning bleek in het eerste jaar na de dood van Alix te betekenen, dat er nauwlijks of niet aan hem werd gedacht. In elk geval niet zolang van de kant van het hof geen plannen werden aangekondigd over een soortgelijke schenking als die van Pierre Mauclerc. Het duurde zelfs tot de zomer van het jaar 1223 voor er uit Parijs een bode naar Dreux kwam en die bracht een heel ander bericht mee: koning Filips ii, ook wel Augustus genoemd, was gestorven en opgevolgd door zijn zoon Lodewijk viii, ook wel de Leeuw genoemd.
Pierre Mauclerc reisde met een klein gevolg naar ( ) te Reims, (de kroning) en hij kwam daar nog net op tijd voor de ruzie over de vraag wie tijdens de plechtigheid de koninklijke banier zou mogen dragen. Maar terwijl vrijwel iedereen verwachtte, dat hij zijn eigen niet geringe rechten zou laten gelden, hield hij zich stil tot eindelijk een van de gepasseerde groten, die de mogelijke zege van een der anderen niet kon verkroppen, een beroep op hem deed. Toen gaf Pierre zijn stem aan de oudste bastaardzoon van de overleden koning. De nieuwe koning bleek dit gebaar op prijs te stellen en zijn verhouding met de in hofkringen toch wel gewantrouwde graaf van Dreux was eigenlijk van het begin af goed. Zo goed, dat Pierre Mauclerc de terugreis naar Dreux via Parijs maakte en een paar weken de
| |
| |
gast was in het kasteel, dat de vorige koning op de rechteroever van de Seine had laten bouwen en dat sindsdien Louvre was blijven heten. Tijdens de gesprekken was Lodelijk viii nogal openhartig geworden. Hij had zijn gast verteld, dat er klachten tegen hem waren ingediend door Bretonse bisschoppen, maar dat hij, Lodewijk, daar niet naar had willen luisteren. Ze krijgen teveel verbeelding, zei de koning. Hij zei ook nog een goede herinnering te bewaren aan Pierre's verdediging van Nantes tegen de Engelse koning Jan zonder Land, de stenen van de afgebroken kerk inbegrepen. Pierre ging heel tevreden terug naar Dreux.
Maar thuisgekomen overviel hem in de avond de eenzaamheid en in die eenzaamheid dacht hij aan zijn vrouw. Hij stond op, riep om zijn kapelaan en om de akte van de schenking aan Onze Lieve Vrouwe van Chartres. De kapelaan bracht het stuk mee; ze sleepten elk een stoel naar de tafel onder het licht in de muur en ze gingen zitten, de akte tussen hen in. De graaf vertelde van zijn reis, van de kroning, van zijn bezoek aan Parijs en dat hij met de koning had gesproken. Hij zei niets van de klachten van de Bretonse geestelijken, maar toen hij klaar was met zijn verhaal, wees hij op de akte en zei: De koning heeft me niets gezegd over zijn plannen met Chartres. En u heeft niet gesproken over uw eigen schenking? vroeg de kapelaan.
Nee, zei Pierre Mauclerc, maar ze weten er natuurlijk van.
Natuurlijk, zei de kapelaan.
En wat doen we nu? vroeg de graaf.
U zou nu toch maar het beste voorbereidingen kunnen treffen, zei de kapelaan. Het wordt met december al twee jaar. Hij zei niet, dat hij aan de gravin en het vagevuur dacht. Hij zei: Er is een nieuwe meester naar Chartres gekomen. Ze noemen hem Philippe Hurepel. Hij moet een neef zijn van de meester van Beauvais.
Waarom Hurepel? vroeg de graaf.
Hij lijkt net een wandelende borstel, zie de kapelaan. Zijn hele gezicht is behaard en het staat altijd overeind. Hij heeft zijn werkplaats aan de rivier bij het bos van Saint Prest, vlak voor de stad. Naar wat ik er van gehoord heb, zou hij het hele werk op zich kunnen nemen. Hij zou bij moeilijkheden nog altijd op zijn oom en diens zoons kunnen terugvallen.
Opdracht geven, zei de graaf. Dat moesten we maar doen. Dan kunnen we
| |
| |
naderhand nog altijd zien welke gevel de koning voor ons overlaat.
Nee, zei de kapelaan, dat kunnen we niet. De ene gevel staat op het noorden en de andere op het zuiden. De meester moet van het begin af weten met welke lichtinval hij te maken krijgt.
Maar dan geven we de koning geen keus, zei de graaf.
De vraag is of we dat wel moeten doen, zei de kapelaan. Weet u wel zeker wat de gravin bedoeld heeft?
Ze heeft gezegd: Denk om de koning, zei de graaf.
Misschien heeft de gravin bedoeld, dat we voor de koning moeten oppassen, zei de kapelaan. En dat we hem vóór moeten zijn.
Het was september geworden toen ze door het dal van de Eure naar Chartres reden. Pierre Mauclerc had lang nagedacht over de door de kapelaan gegeven uitleg van de laatste woorden van zijn vrouw en hij was tot de overtuiging gekomen, dat de man waarschijnlijk gelijk had. Zijn eigen verhouding met de pas gestorven koning was altijd goed geweest en blijkbaar was diens zoon duidelijk van plan het voorbeeld van zijn vader te volgen. Hoezo volgen? Blijkbaar in het goedkeuren van Pierre's bruuske optreden tegen de Bretonse geestelijkheid. Een geestelijkheid, die zich nogal onafhankelijk ten opzichte van de koning gedroeg. Een koning, die meer invloed in Bretagne wilde.
En daartegen had Alix hem natuurlijk willen waarschuwen. Alix, zijn vrouw, die hem erfgenaam had gemaakt van haar rechten uit het oude Bretonse huis. Alix, die geen behoefte zou hebben gehad aan een goedkeuring van de koning. Zo was het natuurlijk en hij was blij het te weten. De graaf keek om en zag, dat zijn kapelaan schuin achter hem reed. Pierre Mauclerc wenkte hoffelijk naar de plaats aan zijn zijde. Ze reden samen verder tot het avond werd.
Ze bleven de volgende dag het dal van de Eure volgen tot ze rechts in de verte de torens van Chartres zagen. Even verder lag links in een bocht van de rivier een gehucht en daarachter een beukenbos. De kapelaan wees op een tamelijk groot bouwsel vlak aan het water en op een zandgraverij. Ze waren waar ze moesten zijn en even later stond Pierre Mauclerc in het atelier van de glazenier. Philippe Hurepel had een diepe buiging gemaakt en
| |
| |
daarna was de plaats van de te bestellen glazen vrijwel onmiddellijk ter sprake gekomen. De meester scheen nogal opgelucht te zijn over hun bezoek en hij stuurde tegelijkertijd nogal vastberaden af op een onmiddellijke beslissing. Hij bleek een groot voorstander te zijn van een plaatsing in de zuidelijke gevel. Er waren nog geen berichten van het hof? Zelfs niet over plannen? In Chartres keken ze verlangend uit naar de schenking van de graaf, naar de verrijking van de kathedraal. Hij Philippe, had al een aantal vaststaande onderdelen in voorbereiding. Sommige stukken waren zelfs al klaar. Wilde de graaf het ontwerp zien voor het boogvenster van de Heilige Maagd? Het venster van zijn aanbiddende dochter? Het venster van zijn vrouw? Om een indruk te krijgen van het grote roosraam zou de graaf naar Chartres moeten. Naar het andere atelier. Want de roos werd eigenlijk ter plaatse gemaakt. Wat vond de graaf van het blauw, waarmee zijn dochter was omgeven?
De graaf wilde juist zeggen, dat hij het allemaal prachtig vond, toen hij een venster zag, dat een voornamelijk rode indruk maakte. Een venster in twee delen. Bovenin een man met een kroon, een grijze baard, lichte ogen en een hand, die een harp bespeelde.
Een koning? vroeg Pierre Mauclerc en de kapelaan knikte. David, zei hij. De harp.
En de andere? vroeg Pierre Mauclerc. Hij keek wat beter naar de andere, die in de onderste helft van het venster was geplaatst en hij schrok. Ook deze figuur was onmiskenbaar een koning. Zijn kroon was zelfs van geler goud dan die van de bovenste, van David. Hij droeg zelfs een rijkszwaard, een koninklijker attribuut dan een harp, vond Pierre Mauclerc. Maar dat zwaard, waarvan hij de greep in de rechterhand geklemd hield, stak wel dwars door zijn lichaam, het lichaam van een zelfmoordenaar met een ernstig, berustend gezicht en met een groetend opgeheven linkerhand. Saul, antwoordde de kapelaan op de vraag van Pierre Mauclerc.
Ze waren die middag nog doorgereden naar Chartres om het roosraam te zien en te bewonderen, om de uitvoering van de opdracht en de betaling te regelen. Het roosraam zou zo gauw mogelijk worden geplaatst, dat wil zeggen in het komende voorjaar. En dan meteen het wapenschild van Dreux. Over de boogvensters bestond een verschil van mening. Pierre
| |
| |
Mauclerc was gebiologeerd door het venster met David en Saul, dat wil zeggen door Saul en hij wilde het ergens aan de rechterkant van het centrale venster van de Heilige Maagd. Maar Philippe Hurepel, die met alles buigend accoord was gegaan, bleef hier hardnekkig op zijn stuk staan. Het venster paste in het geheel niet bij het andere, het binnenste rechtervenster. Daarin zou een ridder worden afgebeeld, een pelgrim naar het Heilig Land, met een kruis op zijn borst en een zwaard aan zijn zijde. Aan zijn zijde, zei Philippe Hurepel met nadruk, niet door zijn lichaam.
Ze werden het niet eens en ze zouden er opnieuw over spreken als het roosraam zou zijn geplaatst, iets wat in het volgende voorjaar zou kunnen gebeuren. Het duurde tot de zomer en daarna werd de rest van de schenking in een zeer bedaard tempo uitgevoerd. Het boogvenster van gravin Alix kreeg zijn plaats, het venster van het meisje Yolande volgde en na jaren was eindelijk alles klaar, behalve het laatste boogvenster, dat leeg bleef. Geen Saul en ook geen kruisridder.
Pierre's verhouding met Lodewijk viii bleef goed en hij had eenmaal in een vertrouwelijke bui tegen zijn kapelaan gezegd: Als Lodewijk zich maar buiten Bretagne houdt, zal ik er voor zorgen, dat de een of andere David hem niet in moeilijkheden brengt.
De kapelaan had gelachen en gezegd: Een weinig orthodoxe opmerking. We mogen niet vergeten, dat David en niet Saul de dienaar des Heren was. De berichten over het werk van Chartres raakten op de achtergrond. De graaf van Dreux dacht van tijd tot tijd aan het beeld van de rode koning, zoals hij Saul noemde en hij had de strikte opdracht gegeven, dat het laatste boogvenster niet op een andere manier zou worden gevuld.
In november 1226 kregen ze in Dreux het bericht van de dood van Lodewijk viii. De nieuwe koning was een jongen van twaalf jaar en zijn moeder zou voorlopig voor hem regeren. Pierre Mauclerc had de koningin-regentes een of tweemaal gesproken en ze hadden van elkaar geen gunstige indruk gekregen. Pierre vond Blanche - ze kwam uit Castilië - een harde vrouw en Blanche had duidelijk laten blijken een volslagen gebrek aan vertrouwen te hebben in de loyaliteit van Pierre.
Intussen besefte de graaf van Dreux, dat de dood van de koning voor hem
| |
| |
geen voordeel betekende. En op een bepaald punt zelfs een onherstelbaar kwaad: hij had zijn dochter Yolande willen verloven met een van de jongere zoons van de koning en met Blanche aan het hoofd van de zaken leek daar niet veel kans op. Zo was het. Tegen beter weten in deed Pierre toch nog het aanzoek. Het afwijzende antwoord kwam met een snelheid, die ronduit beledigend was en dit werd het feitelijk begin van een twaalf jaar durende oorlog tussen de koninklijke regering en de graaf van Dreux, die van toen af openlijk optrad als hertog van Bretagne.
Twee dagen voor kerstmis van het jaar 1238 reed Pierre Mauclerc met een groot gevolg van Dreux naar Chartres. Ze kwamen in de ochtend van de tweede dag bij de werkplaats van Philippe Hurepel. De meester stond buiten de deur te wachten toen de ruiters stilhielden.
De rode koning, zei Pierre. Ik kom de rode koning halen.
Hij is hier niet, zei de meester, maar Pierre luisterde niet eens. Hij zei: Ik kom hem halen, want het venster moet nu worden gesloten. Vandaag sluit ik in de kathedraal mijn vrede met de koning.
Hij is al in Chartres, zei de meester.
Dat weet ik, zei Pierre. Natuurlijk weet ik dat. Maar ik wil de rode koning hebben.
De rode koning is al in Chartres, zei de meester.
Pierre dacht na. Hij knikte. Hij zei: Ik ben oud geworden.
Ze reden verder langs de rivier tot ze aan de westzijde van de kathedraal waren gekomen. Ze lieten hun paarden staan en liepen naar het voorplein aan de andere kant, waar ze de hofstoet vonden. Pierre knielde neer en maakte zijn vrede met koning Lodewijk ix, die ze naderhand de Heilige zouden noemen. Hij en de koning gingen de kerk binnen tot in het midden van de zijbeuk. De koning wees naar de noordelijke gevel. Daar stond hoog in de muur de Roos van Frankrijk. Daar zag Pierre in het laatste boogvenster de rode koning.
Hij draaide zich meteen om naar de andere kant, naar de Roos van Dreux. De boogvensters waren alle vijf gevuld. Hij liep er heen. Hij zag zijn vrouw Alix de Heilige Maagd aanbidden. Hij zag zijn dochter Yolande in het blauw. Hij zag aan de andere kant geen leeg venster. De ridder had de plaats van de rode koning gekregen. En de meester had nog geprobeerd hem op
| |
| |
Pierre te laten lijken.
Pierre Mauclerc merkte dat Lodewijk naast hem was komen staan. De ridder en een kruisvaarder, zei de koning.
Pierre knikte. Hij zei; Ik ben oud, maar ik zal gaan. |
|