Tirade. Jaargang 22 (nrs. 232-241)(1978)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 308] [p. 308] Rob Schouten Vier gedichten Profetie aangaande de laatste zaken Als regenwurm zich voor de buien as een abri zoekt en in zijn schedeldak de openbaring van Sint Koos aanboort, Ophélia het laatste zegel van zijn broekriem komt verbreken en op zijn afgebladderd hoofd geen witte raaf is neergestreken, die er devoot het Tuba Mirum voor orkest en koor aanhoort; wat hem aan zicht ontbreekt zich langzaam aan zijn bast ontbroekt, twaalf elfenbankjes welig tieren op zijn tors van bakeliet; hoe kikvors toch, schoon aan de waterleiding iets mankeert, op broeder leeuw, naast hem, een blinde spruwzucht sublimeert, als dat de hovenier zonder zijn stil verwond'ren ziet, dan wordt het tijd voor een apocalyptisch wiegelied, vermoedelijk is dan de bruidegom juist weergekeerd. Doch de oprechte tuinkabouter tolereert de test van deze hypothese niet. [pagina 309] [p. 309] Een Olifant van Leconte de Lisle Stapvoets door de vertrouwde mening over oerwouden wordt zo'n beest zeer oud, zegt iedereen. Geeft hem alleen de eer wanneer hij een kort staartje heeft, elke keer weer, dierbaar dier, lieve olifant, Mastodont van weleer, sterk en toch onbehaard. Wie zal niet onvoorwaardelijk van zijn enorme slagtanden gaan houden, genieten van zijn brede kont en van zijn plompe tred als wijsgeer, die bedachtzaam eerst de miereneter doodt, vervolgens pas de mier en die zijn lotusgeur tot diep in Dublin's centrum penetrant bewaart. Aldaar is dan terzake interessant zijn oude slurf als zevende trompet, een adellijke omega is hij, wanneer hij komt, een ongerepte emigrant die op het kouwelijke eiland tropen wil bezoeken en wordt ontvangen in een huis dat propvol heimwee staat naar zijn allang verdwenen rode oortjes in het wereldvreemde bed. Daar verzucht hij bang zijn laatste dagen: ‘Toverstokje aan de wand!’ maar om op dat moment passage naar het vasteland te kunnen boeken moet men Merlijn zijn en een fabeldier dat zich door de zee heenslaat. [pagina 310] [p. 310] Recital Ameling zingt mandoline tot de spiekers, Slechts uit het hoofd kan bij haar door de beugel Maar de souffleurs onder haar vleugel Verdringen zich; bestaat er iets mystiekers? Van verre hoort men de bevlogen kriekers; De strikte semantiek viert teugel Als bij ‘De Spreekwoorden’ van Breughel: Ameling zingt ‘Mandoline’ tot de speakers. Adem in en adem uit! Stemmige thermieken Vervoeren haar tot in de laatste fase. Nu maar hopen dat ze niet moet niezen. Rose et grise. Even spieken: Et la mandoline jase Parmi les frissons de brise. [pagina 311] [p. 311] De perken van het akkerland De perken, aan het akkerland gesteld, Lichten plotsklaps op in hemels vuur. Wat donders, naar de lattenschuur! Werk dat nog wacht maar even uitgesteld, Eerst als de weerlicht naar de horizon gesneld; Sabel silhouet ontvangt van diep lazuur Telegram: Landbouwer verschroeid op middaguur. Een werker in het veld geveld. De sterke erfgenaam, door onbesuisde inteelt Eeuwig kind, danst in opperste vervoering Om de romp, de schedel smeulend in zijn hand. Het is Gods wijsheid, welke neemt en deelt, Meent, schovenbindend, de boerin. Wee, wee de perken van het akkerland! Amsterdam 7/11/77 Vorige Volgende