| |
| |
| |
Herman de Coninck
Twaalf gedichten
Nee, liefde was dit niet, dit was te vol gevaar.
Mijn handen die voorzichtig tastten naar,
naar jouw borst, als handen van een ontmijner.
Liefde was dit niet, het was tegelijk groter en kleiner.
Zo groot als je borst en zo klein
als je tepel, zo klein als je zwijgende mond
en zo groot als je lachende mond.
Zo groot als het strelen, dat nu al de wond
wil genezen die later pas komt.
En zo klein als je wou dat de pijn zou zijn.
| |
| |
Mischien rust op dit huwelijk geen levenslange zegen,
maar wel 't soort zekerheid
van een te hernieuwen huurkontrakt
We zijn binnen voor de regen
Misschien is dat minder passionant
dan vroeger, als je klaarkomt vraag ik ‘wablieft’
Maar ik heb je meer dan vroeger lief,
Er is zoveel meer ‘jou’ nu dat ik ken,
zoals ook ik voor jou meer ikken ben.
En allemaal samen hebben we dat zootje van zes.
(Zoontje bedoel ik, maar de tikfout mag blijven staan.)
En dan denk ik: net een heus gezin.
En ik tast naar jouw hand.
| |
| |
Taarlo.
Wij lopen door het najaar met ons twee.
(En dat gevoel heb ik ook in de lente.)
Wij lopen door veel bruine-kroegen-bruin van blaren
en door veel donkerrood gemis, appellation controlée,
dat dieper wordt in de kelder van de jaren.
Wij lopen door de beiger wordende bossen van Drente.
Hoor de wind door de henna-bomen varen
met een klank van hobo, de zwerver onder de instrumenten.
33, en in het midden van het donker woud
des levens. En met een gevoel van nergens horen
in de bossen thuis en thuis verloren.
Zullen wij later, misschien, ooit?
De zomer is voorbij, er wordt niet meer gehooid.
Het hier is nergens, en het nu is nooit.
| |
| |
33-27
Jaja, zie titel, eigenlijk schelen wij zes jaar.
Ik ben nog zo oud en jij bent al zo jong,
en aan jouw lichthartigheid til ik soms zwaar,
en dan ben ik boos, terwijl jij gewoon je tong
uitsteekt. Want ik ben helemaal alleen en
Alleen al met je jurken ben je vijf mevrouwen
die om beurten eens mevrouw De Coninck spelen.
Ik vind het bijna overspel nu eens van de ene,
dan weer van de andere te houwen.
Soms neem je voor een paar uur de benen
en moet ik in de kleerkast kijken wie er eigelijk is verdwenen.
Terwijl ik zelf niemand meer ben.
Wat wou ik allemaal niet worden, stichter
van de partij voor minder verdriet,
de vaak geïnterviewde oprichter
van de vereniging voor lofzangen op jouw linkertiet.
jouw niemand, jij mijn iedereen.
| |
| |
Ik kan zo moeilijk niet van je houden.
De normale huwelijksbelasting was van bij de start
dat ik je open boekhouding gaf van mijn hart,
en als ik dat niet deed was dat erotische fraude.
Dat wou ik dus vandaag eens uitproberen.
Ik zat met nors verdriet en met oud zeer en
koppigheid die 'k niet wou deklareren.
Weemoed is zo moeilijk te beheren.
Dus ik maar trachten je niet te kunnen luchten.
En als je to the point wou, ik maar zwetsen,
omdat ik wist dat ik je zo kon kwetsen,
en voor de rest niks zeggen, maar wel duidelijk zuchten.
Maar nu slaap jij en word ik zienderogen weker.
Ik zal weer van je houden, zeker.
| |
| |
Zoals ik zonder kijken tussen mijn boeken
‘Het houdt op met zachtjes regenen’ weet staan,
zo hoef ik jou niet meer te zoeken,
Jou bij mekaar tastend als een blinde
een andere blinde. Maar ziende, ziende,
en mekaar begrijpend zonder er wat van te verstaan.
Liefde is houden van mekaars gebrek aan
liefde. Is het soort gemak van kom binnen,
En een paar uur later van: ik ben moe
En terwijl ik nadien al slaap
jou nog horen zeggen: slaap nu maar.
| |
| |
Geef mij Nescio en Tsjechov, oude boeken.
Geef mij na mijn zoveelste kale reis
iemand die mij twee haren uittrekt
en glimlachend zegt: je wordt grijs.
Geef mij alles en zeg: het is niets.
Geef mij niets en zeg: dat is alles.
Geef mij mezelf, geef mij jou.
Ik heb gezocht naar wist ik maar wat.
| |
| |
Ik sta geregistreerd. Geboorte, plaats, tijd.
Ik sta voor zowat één kilo papier:
geboorteakte, militie, verhuizen van daar naar hier,
linkse sympathieën, vakbondsaangehorigheid.
Daarom ben ik op zoek naar een plek op de grens van drie naties.
Want ik wil met mijn dood op z'n minst het plezier bederven
van een stuk of twintig adminstraties.
| |
| |
Een heldere straat. Huizen. Zon.
Zo wou ik dat ik schrijven kon.
En dat elk ding dat ik noemde er dan ook was.
Zoals een leraar die Janssens (aanwezig, meneer!),
Peeters (aanwezig!), Van der Plas (present!)
Maar ik schrijf over wat niet meer is.
Over jou (Stilte.) Jij daar. Jij. (Geen antwoord.)
Of ik schrijf over wat nog moet komen.
met een gedicht als grondwet en
Ik schrijf over wat komen moet en wat ooit was.
Ik ben een leraar voor een lege klas.
| |
| |
Luxe is het verschil tussen
in een auto rijden zonder autoradio,
en in een auto rijden mèt een autoradio
Stilte is het verschil tussen
niks zeggen, en alles al gezegd hebben.
Tussen gewone stilte, en de stilte
na de laatste regel van een gedicht
| |
| |
Moeder.
is wat een ouwe grootmoedersklok
ermee doet: twaalf uur slaan
en daar alle tijd voor nemen.
Jij bent de klok: de tijd gaat voorbij
maar jij blijft. Jij wacht.
Wachten is wat een tuin overkomt
onder sneeuw, een boomstam
onder mos, hoop op betere tijden
Want poëzie heeft te maken met het lang
samen laten liggen beschimmelen van dingen,
het alkohol laten worden van druiven,
het konfijten van feiten, het inmaken
van woorden, in de kelder van jezelf.
| |
| |
‘Wat mij beïnvloed heeft? De vooroorlogse
Engelse poëzie, de Auden-greep o.a. En
Dylan Thomas en de moderne Amerikanen.
En natuurlijk Eluard, Aragon ook, en iets later
Michaux die voor mij persoonlijk
erg belangrijk is geweest.’ (Gerrit K., 1963)
Mijn moeder. Die 8 dagen na de dood van
mijn vader aan een zus van hem/tante van mij
een doodsprentje gaf met daarin verborgen
de rekening van wat ze haar nog moest.
Het voor poëzie wel erg bruikbare besef
dat je met emoties ook nog wat kunt doen.
Het besef ook dat je emoties, bijvoorbeeld
wat ik voor haar voel, erg gierig, als
een dubbeltje, drie keer moest omdraaien
(liefde/haat/liefde) voor je ze uitgaf.
En film. In ‘Dokter Pulder zaait papavers’
stroomt er i-hoog een hotelkamer
onder water. Vraag: de eerste druppel
die gelijkvloers van het plafond lekt,
Atwoord: net op een brandende kaars,
Niet de buigzaamheid van het verdriet,
| |
| |
Zelfs Rik van Steenbergen heeft me beïnvloed.
Die heeft namelijk een sporthart, en moet daarom
na al die jaren nog geregeld wat fietsen.
Misschien is ook poëzie zoiets, een hart
hebben waarmee je na een turbulente jeugd
van de dokter nog altijd af en toe eens moet
huilen. Melancholie. De uitzichtloze tevredenheid
van achter een begrafenisstoet aanlopen,
en denken, Héhé, straks lekkere boterkoeken.
Melancholie. Als Nixon er over wat meer had beschikt,
had dat een paar honderdduizend doden gescheeld.
|
|