ik was daar zeer blij mee.
Dat is met voorbeelden alles, en daarop baseeren jullie je oordeel van ‘rechterschap’. Jan's idee over dat toelatingsexamen vind ik erg mooi, te mooi, maar ook dan is zoo'n examen nooit definitief, en zal er om de zooveel tijd een herexamentje moeten zijn! (Mijn tegenw. situatie is daar dan bv. aanleiding toe.)
Het geval Jacques en Vic staat hierbuiten. Jacques en Vic hebben dan eigenlijk nooit mijn serieus toelatingsexamen gepasseerd. Ik kan voor hen dus hier of daar nog blijven voelen, met de zekerheid dat zij nooit mijn werkelijke vrienden zullen zijn. Wat ik je achteraf over Vic schreef, Hennie, is volkomen waar: ik houd een rancune tegen een behoorlijk iemand die zoo poenig redacteurachtig superieur kan doen tegenover iemand als ik, dien hij persoonlijk kent. In dien stijl zou ik, ook als redacteur, misschien schrijven over Jan Campert, maar niet over Vic. Of ik hem nu meteen afschrijf blijf de vraag. Ik wacht op antwoord, daar hangt veel van af. Zooniet, dan is hij tot nader order voor mij de mijnheer die hij zoo graag wil zijn: een welingelicht en voorzichtig Hollandsch kunstrubriekchef. Ontmoet ik hem weer, dan zal ik hem zeker nog eens duidelijk zeggen wat ik van zijn houding denk. En dan - we'll see. Wat dit alles met ‘rechterschap’ te maken heeft, begrijp ik niet. (Bep ook niet, na lang nadenken toch.)
Mij voor verdere oordeelen, na deze apologie, aanbevolen houdend, met hartelijke groeten ende gevoelens, steeds jullie
E.
p.s. Jan: ‘Als iemand je vriend is, accepteer hem dan met al zijn fouten’. Dat doe ik, ook als ik hem over die fouten spreek; of mag dàt niet in de vriendschap? Maar als hij mij in mijn gezicht spuugt, is hij misschien toch mijn vriend niet meer?...
p.p.s. (voor Hennie in 't bizonder).
Bij overlezen van H.'s brief merk ik nog dat die ‘moreele’ accentuatie bij hem het ‘rechterschap’ aanduidt. Maar ieder verwijt heeft ergens een ‘moreele’ bijsmaak, en als je het zoo neemt is het ‘rechterschap’ dus juist.