Tirade. Jaargang 21 (nrs. 221-231)(1977)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 422] [p. 422] Herman de Coninck Zes gedichten Bij een vijfde druk Een vijfde druk, het lijkt er wel op of dit een boekje geworden is dat je samen met je eerste pakje kondooms aan je lief geeft. Ik heb het allemaal nooit nieuw-realisme gevonden, maar jong-realisme: pogingen om op mijn 25 eindelijk eens te zijn wat ik op mijn 19 nooit was: 19. De weemoed was te snijden toen, daar kon je jaarlijks mee deelnemen aan het Wereldkampioenschap Verdriet. ‘Amour Perdue’ zong Adamo toen, en wij maar meebrullen, zoals je ‘Ajax wint de wereldcup’ zingt. Maar ik was wel alleen [pagina 423] [p. 423] tot verliezen in staat, elke avond weer een dag verloren, elke nacht weer een avond, elke morgen weer een vrouw. Eén keer, na de ontmoeting met Fréderique, vond ik zelfs dat ik mezelf verloren had. Waar heb ik in godsnaam achteraf nog ooit zoiets als een mezelf bij elkaar gezien, tenzij in de skriptie van een meisje van 21 dat me in haar kommentaren ‘Herman’ noemt en promoveerde over de slipjes in het werk van-? [pagina 424] [p. 424] Geluk Geluk is ineens, zaterdagmiddag in de trein naar Amsterdam, weten Dat Het Niet Voor Jou Is Weggelegd. En daar hoedanook erg rustig van zijn. Goed, dat weten we dan, dat hoeft niet meer gezegd. Er vallen tenslotte nog andere dingen te beleven. We gaan naar Amsterdam kijken, en niet naar elkaar. En er is een voorzichtig-zijn met wat je even mag hebben, hooguit voor een paar jaar. Zoiets als elke dag opnieuw weer honger krijgen, zoiets als elke keer met jou weer hijgen en hijgen en hijgen. En dan is het voorbij. En wie weet, nooit gebeurd. Dan blijven ik en jij. Geluk is in 76 nog dingen willen schrijven als ‘jouw ogen en hun sterrelingse pracht’. Godgod, nee zeg. Maar het is koud. En ik wil blijven bij jou. Omwille van de nacht. [pagina 425] [p. 425] Poëzie Niet Alice in Wonderland, maar Alice net terug: is dit weer een nieuw wonderland? Nee, dit is gewoon, na lange afwezigheid, de werkelijkheid. Was ook de politiek maar zo, dit in de realiteit aankomen als in een ouwe fermette, en zeggen: dit is een dragende muur, die laten we staan, die en die muren moeten weg, daar maken we grote ruimtes van. [pagina 426] [p. 426] Zij en hij Zij houdt moedig haar vrolijkheid op en haar borsten. Zij heeft een humeur als een stevige beha. Ook hij is opgetrokken uit veel vrolijk Hahaha. Maar zijn drift zit al jaren achter tralies: strepen van zijn pijama. [pagina 427] [p. 427] Met droefheid nemen wij kennis Ze hadden een deken over hem gelegd, ook over het hoofdje. Ik deed de deken weg. Daar had hij altijd al een hekel aan. Het was géén afschuwelijk gezicht. Eén oogje was open, daaraan zag ik dat hij dood was. (naar P. Hofstede) [pagina 428] [p. 428] Helemààl gelukkig kan natuurlijk nooit. Gisteren nog droomde ik dat ik woonde in een kast van een huis met een riante vrouw. Toen ik ontwaakte bleek het nog waar ook. Maar ik had wel tandpijn. Daar staat tegenover dat helemaal ongelukkig evenmin kan. Je kan maar met één Rolls Royce tegelijk rijden, zei John Lennon al. Maar je kan normaal gezien ook maar één vrouw tegelijk verliezen. Jou bijvoorbeeld. Een happy end is er alleszins niet bij. Ik leef nu al 32 jaar, maar het gaat gewoon door, en als ik al eens vrij is er niemand die het beeld bevriest en daar ‘the end’ boven projekteert. Alles is voorlopig. Zelfs als ik sterf Zal je wel zien dat ik niet genoeg adem meer heb voor mijn laatste woorden (‘Über allen Gipfeln ist Ruh’) zodat iedereen het met mijn voorlaatste zal moeten stellen (‘Geef me de bedpan eens, Marie’.) Vorige Volgende