Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220)(1976)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 327] [p. 327] Tip Marugg De morgen loeit weer aan kleine voetstappen in de leegte van de nachten waarom ik drink dan ben ik de pedofiele vader die waakt en kortstondig met vrouwen slaapt mijn grote stap van minnespel naar overspel na zonvolle dagen waarom ik drink wanneer nachtstenen vallen op het dak moordenaarsstemmen klimmen langs kozijnen pas hoorbaar aan deuren wordt gemorreld angstkoost mijn dronken mannenhand het verzonnen dunne lijfje van de zoon aan mijn zijde: ik stort mijn zaad in het donker uit de morgen loeit weer aan en is nog minder te vertrouwen [pagina 328] [p. 328] ik had vannacht veel aanloop voorkinderen vol onbezonnen hoop aangeijld uit verholen ballingsoorden zij lispten slechts wat stamelwoorden en lachten mij kleefziek aan als kon ik de beduidenis verstaan of voelden zij de wieling bruisen van koortsen die mij nachtlijk kruisen? het uur is daar het vuur is waar de driften dronken aangehoopt zie ik spelonken en gewelven overtrokken met glimmend glazuur kom je haast? de hemel is van korte duur straks klaagt de zon mij aan en wordt mijn dagschuw huis weer kloosterlijk behangen [pagina 329] [p. 329] zoonlief, ik heb je jeugd een jobsgezicht gegeven, het is in de roes tussen nacht en volle dag dat ik de dronken oorsprong word van je leven je diktongig voorlieg wat je allemaal vermag woord wordt vlees, de daad niet te overtreffen als onder het floers van broedend morgenrood ik je bestemd en manbaar tot mij zal opheffen met een feller vuur dan mijn tijdzang ontbloot doch zonlicht weet mijn lustgevoel verzonnen verstikt verlangen voltrokken door de strop nachtboeket van gedroogde bloemen en grassen minder man geef ik mij dan droog gewonnen aan een perverse pracht die ik niet verkrop tegen dit vaderschap ben ik niet opgewassen Vorige Volgende