Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 463] [p. 463] A. Roland Holst Drie gedichten Ontroostbaar Ik ging de duistere sparrenlaan tot aan de hoek waar achter struikgewas en keien een man bleef wachten tot hij zou vergaan een diep bedroefde maar die niet kon schreien. Hij dacht aan haar die zijn hart meenam in haar graf: dat was al vele trage jaren geleden en al had het dan geen zin er aan te denken en er naar te staren hij dacht er aan en staarde voor zich uit en fluisterde haar naam en wou niet weten dat zij er niet meer was en het geluid van zijn naam in haar stem nu was vergeten en dat het leven doorging als van ouds meedogenloos en door zou blijven dreunen en koud of warm zou zijn, en warm of koud en dat geen mens er zich om zou bekreunen tot het einde der dagen als het nacht wordt en geen de ander ooit meer kan aanschouwen, en wij, verlorenen van dit geslacht teloor gaan in een overweer wantrouwen. [pagina 464] [p. 464] Standbeelden Wrevel en overweer wantrouwen zaaien bederf, straat in straat uit tussen de mannen en de vrouwen der burgerij in elke staat. Een staat moet er nu eenmaal wezen met regels en met wet en al: geen kan ons van de staat genezen als van een wankel ongeval, en een vrij mens is staatsgevaarlijk en weet het zelf maar al te best: hij staat alleen en onbedaarlijk staat hij te lachen om de rest. Standbeelden staan op alle pleinen, beelden van burgers die hun best hebben gedaan en toen verdwenen. Zij lachen nooit: hen knelt de schoen van het grootburgerlijk fatsoen. Zij stinken als de pest. [pagina 465] [p. 465] Straatarm Al bestaan zij, zij leven niet, al hebben zij woorden, zij hebben geen stem; zij hebben ramen maar geen verschiet zij praten maar niemand luistert naar hen. Zij zijn vol leegte en zij weten het, zij verhongeren vlakbij de spijs, zij liggen 's nachts in een wit leeg bed te wachten op de laatste reis. Zij lijden gebrek al zijn zij schatrijk en knielen voor God die niet bestaat, Zij wentelen zich in het aardse slijk en houden het sterven aan de praat. Voor de dood zijn zij als de dood, armzaligen die niet leven konden maar wel bestonden; dood is dood, het graf gaapt, en zij gaan ten gronde. Vorige Volgende