J.H.W. Veenstra
Leo futuroloog
November 1968. Telefoontje van Leo. Hij is in Leiden, op uitnodiging van de universiteit en voor het plegen van iets wetenschappelijks. Hij blijft zelfs een week of wat en kreeg onderdak in het Eysinga-huis, een deftig verblijf voor universitaire gastarbeiders. We zouden dus een afspraak kunnen maken.
Akkoord, en als ik dan op de 30e voor de drempel van het Victoriaans afwerende herenhuis sta en niet zonder schroom aanbel, is het Leo zelf die opendoet. Met de bekende grijns, een ‘hi’ en een handgebaar dat op staanblijven duidt. Hij heeft een klein boekje in de hand en een potlood. Hij kijkt me onderzoekend aan en noteert iets in het boekje. Na het gebruikelijke afleggen van de binnenshuis overtollige kleding, geeft hij mij het boekje. ‘Hier 'n kadootje, speciaal voor jou geschreven, kijk maar.’ Ik zie twee in Leo's handschrift volgekrabbelde bladzijden, met een tekening die een raam zou kunnen weergeven, met onbegrijpelijke hiërogliefen onderaan en bovenaan iets kalenderachtigs, waaruit op het eerste gezicht 1 SUPI en 2 SUPI valt te lezen. ‘Dag Lieve jongen’, zegt een stripwolkje naast de 1 en de tekst vertelt me: ‘Ze is hier!! Ze kwam vannacht. Ze was hier en schreef dat, daar bovenaan. Ze is bij mij binnengevlucht. Het is ook zo griezelig buiten. Ik zie telkens dit, b.v. Ivo met een pet.’
De laatste konstatering klopte eksakt, maar de raadselachtige rest vergde toelichting; en dan nog een hermeneutisch vermogen waar ik tot op vandaag in ben tekortgeschoten. Buiten op het door Thomas Rap verzorgde boekje, dat voor de vriendenkring was bestemd en wel het vreemdsoortigste mag worden genoemd dat er ooit binnen onze grenzen is gedrukt, stond Agenda uit het jaar 2000. Uit de inhoud spreekt in elk geval de schim van een Vroman ons vanuit het jaar 2000 in beeld en woord toe met