Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] Geurt Gaarlandt Vijf gedichten Zoals dat gaat De dagen zijn verzonken. December is het en nog lang geen tijd voor meer dan enige gesnoeide tederheid, het uur parasiteert. Koffie gedronken schuift het donker over de stoelen, de maan herneemt tussen de takken van de bomen z'n plaats. Doel en drijfveer staan bij de vuilnisbakken buiten op straat, het minimale is het dat ons minzaam welkom heet. [pagina 181] [p. 181] Ewige widerkehr Spekschoenen en een korte broek een bijna vijftiger met hoed magere dochters om hem heen hun laatste schelpenvondst gaat in de tas. Broekmaten geleden ofwel nog voor hij links of rechtsdragend was want middenin, dus zogezegd flesh-back: Katwijk aan Zee, een beugel en een bril met op het ene glas een pleister en een snoepje voor de steek van kwallen. [pagina 182] [p. 182] Hij heeft de wind er onder Bij vlagen zeilt hij zeer nadenkend over zee, als extra wimpel hangt hij mijlen lang achter een schip. Zo is hij vliegend net geen mens. Goed in het pak zit hij aan vleugels vastgeplakt, de horizon gaat open als een rits, voor hem is naakt het netst gekleed wijsheid ‘maar mee te gaan waarheen het waait’. Onder de vissen heeft hij school gemaakt, zijn schaduw is een meter van hun dood vandaan, zij zijn het teken van zijn duiken. [pagina 183] [p. 183] De dichter is een koekoek Hij is geen koe de dichter hij is een koekoek woorden leggend in andermans ogen - nog niet éénmaal herkauwt hij de taal broedt bruut en met snelheid en poept bij de buurman z'n koek op de lees- plank. Hij is geen koe de dichter hij is een koekoek volleerde voyeur in andermans boezem strijkages in houtvrij papier hij laat zich met emmers niet in en brokkelt z'n roddels in melk van een eenzame land- man. [pagina 184] [p. 184] Hij is geen koe de dichter hij is een koekoek een vlieger die nooit wordt gezien maar welopgaat in bos en dal - uiergeklots en de langzame halsbel van koeien? hij lacht van spenen gespeend en slaapt als een pocket in andermans broek. [pagina 185] [p. 185] Winter Een va et vient van poezen op jacht geen moment wordt gedacht aan honden van slecht allooi of een man met een hagelgeweer zelfs mijn schoteltje melk wordt veracht men jaagt men ziet mij niet meer. Het wordt stiller in de lucht onder bladeren de grond steeds harder de zachte voeten van poezen hoor ik als ik luister lopen alles wat ik weet loopt met ze mee. Vorige Volgende