gevoeld, maar het wonen bij de paters, de vertrouwelijke omgang met hen, met hun kleding en hun levenswandel, waarover de broeder-koster, haar vertrouweling en platonische minnaar, haar regelmatig onderhield, is een plaatsvervangend huwelijksleven geweest, geslachtloos, onbevredigd maar tevreden. Het was jouw leven niet en de aantrekkingskracht die heel deze toestand op je uitoefende was dubbelzinnig, je was halfopgenomen in die sfeer, het gaf je een geheime inwijding in een duister en onbegrepen gezag, maar het was tegelijkertijd een vervreemdende wereld waartegen je een verborgen afkeer koesterde die zich aan je opdrong wanneer je door de kloosterachtig-stille stenen gangen liep en de zware houten deur openduwde met het zwart-ijzeren beslag die toegang gaf tot de tuin. In je herinnering is die altijd wat verwilderd, maar dat komt misschien omdat hij, ingekneld tussen de hoge muren van de kerk en het hoogoprijzende achterhuis maar weinig zon kreeg en je weet wel haast zeker dat de broeder-koster en tante Petra er dikwijls met bloemen en planten in bezig waren. Je liep die tuin door en je deed de deur open van het huis. Het had iets verontrustends, want het bestond uit drie verdiepingen en een zolder, maar er werd niet in gewoond. Het had een heel aparte geur die je niet zou kunnen beschrijven maar die je onmiddellijk zou herkennen, je hoeft er zelfs alleen maar aan te denken om haar weer in te ademen, een geur van geel en hout en balkenbrij, de geur van een oud orgel dat op de tweede verdieping stond in een voor het overige leeg vertrek met een planken vloer die regelmatig werd geschrobt, je mocht er wel op spelen maar je kon het niet en je zocht met tastende vingers net zolang tot je een melodie had gevonden waarvan je de klank zelf kon samenstellen, viola's, flageoletten, fluiten, bassen (of stond er misschien bassoon op het witte porcelein van de knoppen die je daarvoor moest uittrekken?) Je zat er alleen en zolang je vingers
met de toetsen bezig waren was het goed, maar zodra je ophield en de stilte weer hoorbaar werd in dit vreemde, lege huis, greep de melancholie, de angst en de afkeer je naar de keel, dan vluchtte je de trap op naar boven waar je tante Petra kon vinden aan haar naaimachine voor het raam of strijkend aan de lange met bruin zeildoek overdekte tafel op de licht hellende planken vloer. Zij had altijd iets te snoepen of te eten, maar werkelijk bevrijd wasje toch pas als