Tirade. Jaargang 18 (nrs. 193-200)(1974)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 390] [p. 390] Vier gedichten Josefien H.M. Rooymans Dorpen ruiken niet meer Als toen ik acht was, En wij, de vroege voorjaarsavond Fietsen langs het zandpad, Voorbij de laatste boerderij. In de melk van de koeien was Er een zurige geur van jong gras. De schoolklas ruikt niet meer Als toen ik acht was; Kapotte boeken in nieuw kaft Krijt en droog stof En een metalen geur Sloeg van de inktpothouders af. [pagina 391] [p. 391] De lente levert lindegroen: Op het plein bij het klein kasteel Drie lindebomen-hoge kronen. Ik ga van vroeger-koele-schaduw dromen En van verstrengeld en modelgeknipt Linden in platgeslagen lange rij Voor een langgevelboerderij. [pagina 392] [p. 392] En achter de huizen De tuinen, Die we hof noemden Of boomgaard. Daarachter paadjes Tussen meikeverhagen. Mulders Heetten deze meikevers. En jongens Bewaarden hun gevangene In lucifersdoosjes, Plaagden daarmee Bangelijke meisjes. Dit toen de zomeravond Buiten spelen Bij de mulderhagen Nog lang was. [pagina 393] [p. 393] Mijn vader maakte een boomgaard: Plantte appelbomen en perebomen En bomen met perziken en pruimen, Mijn eerste lente. De zevende lente Leerde mijn moeder mij: Wit-elegant is de bloesem van peren, Appelbloesem daarentegen Heeft dat kraakhelder wit met fris-roze-rood Als boerse, hardrode appelwangen. De dertigste lente Had de Betuwe Nog boomgaarden in bloei. Bezoekers brachten een bloeiende tak - Gekocht, gebroken van een boom? - In mijn kamer vol veelkleurige bloemen. Ik heb driemaal gekeken, nagedacht: Een tere geelwitte perebloesemtak In een vaas In mijn veertigste lente. Vorige Volgende