| |
| |
| |
Negen gedichten
Josefien H.M. Rooymans
Zó schrijven is als kleine kindertekening:
Zó schrijven is als eerste kindertekening:
Alleen de pure vreugde van
Krijg jij dit eerst proberen.
Morgen schrijf en teken ik weer
| |
| |
Ik houd in poëzie van het beeld
Met hout met blokken en met klei gespeeld.
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Dat kinderspel van raden.
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Een kinderspel van raden:
De koffiemolenzwengel is van koper,
Kastrand van witpapieren kant,
Rood-zwarte ruiten in de kokosloper,
En bruin grootvaders foto aan de wand.
De boomgaard groot door het vensterraam,
Sterappelbergen rood onder de hoogstambomen,
De regenput waarachter kinderangst
Mij fladderende vogels deed dromen.
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Kijken en denken, vragen en benoemen:
Nee, niet de blauwe vaas, niet de verslakte bloemen.
‘Ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet’
Geen beeldentaal, niet zingen.
| |
| |
Het vroeger hem geleerde:
Vermeldde toen ten overvloede
Dat ook het dier enzovoorts...
| |
| |
En geen Aufforderung-zum-Tanz.
Jaren van lichaamloos leven
Zonder een spelend bewegen
Nu een huid om te worden gestreeld.
En handen en voeten en vragen.
| |
| |
Ik heb nu al besloten dat je van me houdt:
Wel koester ik elk teken.
Om zekerheid zou ik nu weken
Of maanden van het leven over willen slaan.
Ik probeer te wennen aan je naam
En droom gedeelde tederheden.
En liefke, je naam gefluisterd.
Onze toekomst al bedacht,
Elk twijfelen radicaal ontkracht.
Ik heb nu al besloten dat je van me houdt:
Denk niet ‘brutaal en heersend, koud
Is zij, en welk recht te beslissen’
Ik wil mij niet vergissen:
Ik heb besloten dat je van me houdt.
| |
| |
En weer een Zondag met zachtwarme zon,
Een zilverglinstering op het water,
De lucht van ansichtkaartenblauw.
Dat er in mij geluk begon,
Maar wandelde alweer alleen
Langs het groene gras, onder de bomen,
Op zo'n Zondag vol van zon
Jou mij tegemoet zie komen.
En deze volle rode rozen.
Mijn harde stem heb ik zacht gemaakt.
Niet zegbaar, want zoveel
Bouw ik voor jou een huis
Of ver naar buiten lopen.
| |
| |
| |
Auguste Manche Brons 1953.
Verstild gezicht, daarboven zwierend
Loshangend lang steil meisjeshaar,
Het rijpe lichaam van een vrouw.
In moederwarmte breed, te zwaar.
Het brons het diepst doet leven
Langs de moederlijke vormen.
Uitdagend en toch ingetogen
Mijn vingers rusten op het gelaat
En liefkozend glijdt altijd weer
Naar waar in brons de tepel hard voelt.
Voorzichtig raak ik haar zo aan
Aarzelend trekken mijn vingers lijnen.
| |
| |
| |
Week-end verslag.
‘Museum voor natuurvrienden’
Hun veren droog en bestoft
| |
| |
| |
Mejuffrouw A.
Zij is door allen gezien.
Dat haar voorgeschiedenis
Maar dat zij onder andere
Geopereerd door Professor C. te D.
En daarna als jong meisje
Naar het buitenland reisde:
Mejuffrouw A. is voor de verpleging
Van alle beweginspatronen.
| |
| |
Zal hier over drie dagen verlaten;
Alléén, zonder stok, kan zij lopen
Een bloedarm-oudgeworden meisje
Misschien had ik willen vragen:
Vertel van het huis van Uw jeugd,
Was er een grote moerbeiboom
Drong overal de zon door de gordijnen
Zong moeder wel eens liedjes voor?
Maar mejuffrouw A. is 68 jaar oud
|
|