Tirade. Jaargang 17 (nrs. 183-192)
(1973)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
De bedrieger-kranteschrijver en de goedgelovige lezer
| |
[pagina 41]
| |
‘We hebben nooit geweten dat er bij ons overal difterie heerste, zingen de goedgelovige lezers in koor: maar nu zie je maar!’ En door die overtuiging waren ze zo in de wolken, dat ze, als diezelfde kranteschrijver nu gezegd had dat die difterie er wel geweest was maar nu geheel was verdwenen, dat stuk krant van hem allicht hadden opgezegd. En de kranteschrijver was daar blij om, want voor hem betekende bedrog je reinste winst. De waarheid daar komt niet iedereen zo maar aan (probeer het maar eens!); zelfs voor tien kopeken de regel ben je nòg niet de man! Nee, dan bedrog! Weet, schrijf en bedrieg. Vijf kopeken de regel, en ze dragen je van alle kanten stapels bedrog aan! En er ontstond zo'n vriendschapsband tussen de kranteschrijver en de lezer, dat ze niet waren los te brànden. Hoe meer de kranteschrijver bedriegt, des te rijker hij wordt (en wat anders heeft een bedrieger nodig!); en de lezer? Hoe meer hij wordt bedrogen, des te meer pjatakkenGa naar voetnoot* hij aan de kranteschrijver afdraagt. En met mondjesmaat, èn met balen tegelijk: op allerlei manieren troggelt de kranteschrijver de kopeken bij elkaar! ‘Eerst had ie geen broek aan zijn gat! zeggen zijn benijders: en moet je nu eens zien hoe ie bluft!’ ‘Hij heeft zich een vleier gehuurd! Hij heeft een verteller uit het volk aangeschaft! Het gaat hem voor de wind!’ Andere kranteschrijvers probeerden hem nog met de waarheid een zeperd te bezorgen: Wie weet, zeggen ze zo, komen de abonnees ook wel op ons aas afgerend: dan blijf je nergens! Maar nee, de lezer wil niets weten, hij hamert maar op één ding:
Dierder dan der lage waarhêen schare
Is mij de leugen, die ons sticht...
Zo ging het een tijdlang door, maar op een gegeven ogenblik daagden er toch welmenende mensen op, die medelijden kregen met de goedgelovige lezer. Ze ontboden de bedrieger-kranteschrijver en zeiden tegen hem: ‘Zo is het wel eens genoeg, schaamteloze en | |
[pagina 42]
| |
trouweloze kerel! Tot op heden heb je in bedrog gehandeld, maar van nu af aan moet je in waarheid handelen!’ Trouwens, ook de lezers begonnen al langzamerhand ontnuchterd te raken, ze waren begonnen stukjes in te sturen. Ik liep, zo zegt er eentje, vandaag met mijn dochter op de Njewski, ik dacht al op de Sjezzjaja te overnachten (mijn dochtertje had zelfs voor de gelegenheid een voorraadje belegde broodjes meegenomen; ze zei nog: ‘Ach, wat enig!’) en in plaats daarvan zijn we allebei gezond en wel weer thuisgekomen... Nou, zegt ie, hoe valt eigenlijk zo'n verheugend feit te rijmen met uw hoofdartikelen over de onzekerheid bij ons? Uiteraard had de kranteschrijver van zijn kant dat al lang verwacht. Eerlijk gezegd zat hem zelf het bedriegen ook al tot hier. In zijn hart voelde hij zich reeds lang tot de waarheid aangetrokken, maar ja, wat begin je als de lezer alleen maar in bedrog wil happen! Dan huil je een deuntje en je bedriegt. Maar nu, nu ze hem van alle kanten het mes op de keel zetten, dat hij de waarheid zal spreken, - wel, waarom niet! - staat hij klaar! Moet het de waarheid zijn, dan de waarheid, te drommel! Met bedrog had hij twee stenen huizen bij elkaar verdiend, de andere twee stenen huizen moest hij dan maar met waarheid verdienen! En hij begon de lezer elke dag met waarheid te bestoken! Er was geen difterie en daarmee uit! En er waren ook geen norren, en ook geen branden; als heel Konotop al uitgebrand was, dan was het na de brand nog mooier opgebouwd. En de oogst? Dank zij de milde regens die hadden ingezet, bleek die zo overvloedig te zijn, dat zowel de mensen van eigen land aten tot ze erbij neervielen, en men tenslotte ook nog de Duitsers stukken begon toe te gooien: stik er maar in! Maar het merkwaardigst van al: de kranteschrijver drukt alleen de waarheid, en toch betaalt hij maar vijf kopeken per regel. Ook de waarheid was in prijs gezakt sinds men haar met mondjesmaat was gaan verhandelen. Het bleek dat waarheid of bedrog om het even waren, allebei een cent waard. En de krantekolommen werden daardoor niet alleen niet saaier, maar nog levendiger juist. Want immers, als we de goedgunstige weergoden grondig beginnen bij te werken, dan ontstaat er een beeld, waarvoor niets te veel is! | |
[pagina 43]
| |
Tenslotte was de lezer geheel en al ontnuchterd en was hij ziende geworden. Vroeger, toen hij nog het bedrog voor waarheid hield, was het hem al niet slecht gegaan, maar nu voelde hij zich helemaal zo vrij als een vogeltje in de lucht. Liep hij bij de bakker aan, dan zeiden ze hem: ‘Het brood zal wel mettertijd goedkoop worden!’; kwam hij bij de poelier aanwippen, dan zeiden ze hem: ‘De hazelhoenders zullen wel mettertijd niets gaan kosten!’ Zo, en hoeveel doen ze voorlopig nog? Voorlopig nog één roebel twintig kopeken per stel! Kijk eens aan, wat een omwenteling, met Gods hulp! En kijk, op een keer ging de goedgelovige lezer de straat op om te poseren. Hij loopt ‘bedacht op roem en goed’, en zwaait met zijn rottinkje van: weet, dat ik van nu af aan volkomen in zekerheid leef! Maar deze keer, of het zo moest zijn, voltrok zich het volgende: Hij had nog geen paar stappen gedaan, of er gebeurde een juridische vergissing, en hij werd in de nor gezet. Daar verzat hij de hele dag zonder een hap te eten. Want al werd hij daar dan ook op eten onthaald: hij keek ernaar en keek er nog eens naar, en zei alleen maar: ‘Dus zo zijn die oogsten van ons!’ Daar ter plaatse liep hij ook difterie op. Vanzelfsprekend kwam de volgende dag de juridische vergissing aan het licht en werd hij op borgsom vrijgelaten (je kunt nooit weten of het nog eens te pas zal komen). Hij kwam weer thuis en stierf. En de bedrieger-kranteschrijver leeft nog altijd. Hij brengt juist zijn vierde stenen huis onder de kap en denkt van de vroege morgen tot de late avond aan één ding: waarmee hij de goedgelovige lezer voortaan handiger kan bedriegen: met bedrog of met de waarheid! Vertaling D. Peet |
|