Tirade. Jaargang 16 (nrs. 173-182)
(1972)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
IIHij springt plotseling
op mijn boek en spuwt:
een verkreukte vlinder.
Likt de poeder van zijn lippen,
poetst voldaan zijn snor.
| |
IIIDie van halfgeplukte mezen
stillevens schikt naast de etensbak
en uren sollen kan met muizen,
ze neerlegt op mijn schoot,
| |
[pagina 287]
| |
trekt nu van pijn zijn lippen strak,
geeft geen krimp, wappert alleen, even,
met zijn bebloede poot.
| |
IVSteeds meer een dwaalgast slaapt hij
al weken niet meer thuis,
sluipt hij verlopen langs de heggen,
blaast hij de aftocht bij het minste
zuchtje wind en doet hij eerst snachts
luidruchtig van zich horen.
Hij komt alleen nog om te eten,
een vacht vol teken,
happen uit zijn oren, krassen op zijn neus,
en verdwijnt weer zoals hij is gekomen:
schichtig,
kleppend luik als afscheidsgroet.
|
|