Tirade. Jaargang 15 (nrs. 163-172)(1971)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 494] [p. 494] Tiende symfonie 1 Bedaard rook ik een sigaar als dichter maak ik mij niet waar de techniek heb ik onder de knie maar het is de bewogenheid die ik mis. Gebrek aan onderwerpen en aan emotie, zij versterken elkaar en maken dat ik veel verscheur. Ik weet, als ik met gevoelens leur dat zij te weinig diepgaan en alras veranderen in stamelen. Ik ben op mijn best als ik kan zingen van het natuurgebeuren der dingen maar wie heeft daar oog voor? Wie verstaat wat er in de Natuur omgaat? Zo hoorde ik vannacht het krijsen van een uil een geluid dat ik nooit voor iets anders verruil net als het lachen van de specht eenvoudig gehoord, eenvoudig gezegd en het gekrioel der mieren op het terras voor mij hét gebeuren der middag was of de ooievaar die ik gisteren waarnam (ik wist gewoon niet wat me overkwam ik had er in jaren niet een gezien) veranderde iets in mijn geest misschien, het komt er nu wat aarzelend uit maar het was bepaald wel een nieuw geluid. Zo zit de Natuur met geheimen vol en ik heb haar dichterlijk in de bol toch kan ik niet vliegen, nooit is het echt het blijft uit de tweede hand gezegd. Steeds weer de vogels, de bloemen, de hei zij maken de hoogste kunst uit voor mij ik heb het ook weleens abstract geprobeerd [pagina 495] [p. 495] doch dat had ik dan van de herfst geleerd de lente is zacht en vol naturalisme en ik de poëet van het vrij formalisme ik formaliseer het voorjaar tot woorden en zeg wat mijn geest daarbij bekoorde het leven verschaft die emoties niet het is maar net zoals men het ziet een geluk dat zichzelf perpetueert is zelden de moeite van schrijven weerd hetzelfde met een groot ongeluk daar lopen de regels weldra op stuk alleen het gebiedje daartussenin de dagelijkse dingen, de huiselijke zin kunnen mijn vers soms wel opluisteren maar somtijds ook alles verduisteren dan wil ik iets maken doch de sleur maakt dat ik dan poëtisch zeur. 2 De sigaar is inmiddels opgerookt inspiratie in walm vervlogen weldra heeft Judy eten gekookt de zon is al omgebogen Nog steeds vond ik geen onderwerp ik babbelde wat voor mij heen terwijl ik intussen de oren scherp zie ik weer een mier op de steen Zo ben ik voortdurend afgeleid de Natuur is zo grillig en vol als dichter ben ik tot alles bereid ik wroet langs de weg als een mol [pagina 496] [p. 496] Die blindganger heeft mij tenslotte geleerd scheppen is oogloos en monomaan eenmaal die les der Natuur geprobeerd en het zal waarachtig wel gaan 3 Bekijk ik thans het werk mijner handen bespeur ik talloze losse verbanden mijn vers is niet gaaf en niet consistent maar wel, zegt Judy, zoals je bent zoals je zit in de lente, aandachtverloren met nijvere handen en open oren snel noterend wat je beroert en bedachtzaam ten tonele gevoerd; als je het voorleest zit in je stem iets van de spot van daar-heb-je-hem hij denkt de wereld met verzen te sieren en per gedicht de Natuur te bestieren. Je gaat als dichter nu eenmaal verloren als je steeds de innerlijke stem wilt horen beter is het om rond te kijken het vers aan de Umwelt te verrijken: mooi is het niet maar het leeft van Nature en krijgt het soms kritiek te verduren wijs dan op de dingen om je heen ze zijn niet mooi, volmaakt is er geen maar ze behoren tot een Geheel en daarvan is dit gedicht een deel. C. Winkler Vorige Volgende