| |
| |
| |
Holografie
N.N.
Na de oorlog bestond er in Italië een linkse beweging onder katholieke intellektuelen, zoals een dergelijke beweging allang in Frankrijk had bestaan, die er het voorbeeld voor vormde. De beweging werd geleid door de professoren La Pira, Dossetti, Fanfani, en Lazzati, de professorini (de professortjes) genoemd. Deze mensen waren vervuld van schuldgevoelens tegenover de arbeidersklasse die door de kerk in de steek was gelaten en naar het communisme was overgelopen. Toen de kerk die uittocht bemerkte, waarschijnlijk eerst tot haar stomme verbazing, trok zij daaruit niet de conclusie zich in te spannen voor een programma van sociale hervormingen, maar begon volgens gewoonte te zuchten, klagen, dreigen en intrigeren en verder niets na te laten om de arbeidersbeweging van welke aard ook tegen te werken, de katholieke schaapjes in een eigen verbond te organiseren en zoveel mogelijk van de anderen af te sluiten.
De profesorini beschikten over een eigen tijdschrift, Cronache sociali, dat van de bevrijding tot 1951 verscheen. Volgens de professoren was het marxisme een fout waarvan de schuld op de Christenen drukte. Door het communisme spreekt God zijn oordeel uit over de kerk of de Christenheid. (Gelovigen kunnen het niet nalaten alles op zichzelf te betrekken: nederigheid wordt meteen weer hoogmoed. Iets overeenkomstigs is ook onder schrijvers gebruikelijk.) De professorini waren anti-burgerlijk en anti-kapitalistisch. Ze waren ook ‘integralistisch’: voor hen bestond er geen werkelijke scheidslijn tussen de kerk en de wereld. De kerk zou de wereld zo lang doordringen, totdat zij de wereld integraal doordrongen zou hebben. Het is duidelijk dat dit integralisme een en ander te danken had aan de voorstellingen die het fascisme in Italië in omloop had gebracht, zoals het fascisme weer een en ander verschuldigd was aan het kerkelijke systeem als model van
| |
| |
een totalitaire ideologie. (Idealen komen niet uit de lucht vallen.) De professorini waren ook anti-fascistisch, al waren ze door hun verleden niet allen zuiver op de graat.
De curie liet deze mensen tot omstreeks 1951 hun gang gaan, als communistenvangers waarschijnlijk, en om de aandacht van het fascistische verleden af te leiden. Omstreeks 1951 was hun rol uitgespeeld. De politieke situatie in Italië, dwz. de druk van de rechtervleugel van de christen-democratische partij, noodzaakte de professorini hun werk te staken. Zij werden ertoe gedwongen op de manier waarop dat in Italië, met zijn grote veelkleurige dekmantel, altijd was gebeurd. Tadeusz Breza, uit wiens boek De bronzen deur ik deze en andere bizonderheden heb, schrijft daarover: ‘Op Italiaans grondgebied behoeft het Vaticaan misschien al sedert Gallilei niemand te breken. Want het wacht niet, totdat iets zo sterk wordt dat het vaste grond onder de voeten krijgt. Het smoort alles in de wieg. Zo ook het Dossettisme. Een dergelijke beweging wordt tenietgedaan, op dood spoor gezet, fluisterend tot de orde geroepen. En voordat zo'n beweging, zo'n mens of zo'n gedachte kan rijpen tot ongehoorzaamheid, valt deze uiteen, verdwijnt van het toneel, verliest zijn actualiteit.’
Dossetti trok zich terug uit de beweging waaraan hij zijn naam gegeven had en waarmee hij had geprobeerd de christen-democratische partij van binnen uit te hervormen. Vier jaar later, in 1956, werd hij onder pressie van kardinaal Lercaro, de aarttsbisschop van Bologna, als kandidaat van de christen-democraten voor het ambt van burgemeester ingezet tegenover Dozza, de rode burgemeester van de stad. Van Lercaro kreeg Dossetti toestemming zijn vroegere opvattingen te verkondigen, maar slechts zolang als de verkiezingsstrijd zou duren. Werd hij gekozen, dan zou hij het programma van de rechtervleugel van de christen-democratische partij moeten uitvoeren. Dossetti gaf er de voorkeur aan zich voor een conservatief uit te geven, voor iets dat hij niet was, want hij geloofde nog altijd in zijn vroegere idealen. Hij verloor de strijd, maar hij was de enige die Dozza had kúnnen verslaan. En omdat de curie en de rechtervleugel van de christen-democratische partij dat wisten, moest hij van de achtergrond, waarheen hij vier jaar daarvóór was verwezen, tevoorschijn komen, met het aureool van zijn linkse verleden, maar als de totale negatie van zichzelf.
De bronzen deur van Tadeusz Breza is in 1963 in een nederlandse
| |
| |
vertaling bij Van Loghum Slaterus verschenen, een grandioos boek over het Italiaanse clericalisme. Breza was van 1955 tot 1959 als cultureel attaché aan de Poolse ambassade te Rome werkzaam. Eén van de bedoelingen van het schrijven van zijn boek was het Poolse publiek een voorbeeld van buitenlands totalitarisme in religieuze vermomming te geven, waarin het zijn eigen Stalinistische variant zou kunnen herkennen. In de vorm van zakelijke notities en van schijnbaar onbewogen verslagen van gesprekken met geestelijken van diverse pluimage, met wie hij door zijn functie in aanraking kwam, uit Breza, voor de goede verstaander thuis, kritiek op het Stalinistische dwangsysteem.)
Het absolute recht, dat de paus bezit, wordt beperkt door de macht van de kardinalen die, samen met hun raadgevers, een apparaat vormen dat door Amerikaanse (!) deskundigen als de perfectst werkende brain-trust van de geschiedenis wordt geroemd, een canonisch en theologisch geprogrammeerde computer, waarin 200 gespecialiseerde menselijke breinen zijn samengevoegd. Door deze levende computer worden alle kerkelijke aangelegenheden snel en geruisloos verwerkt. Het is in strijd met de Vaticaanse traditie dat een paus zich in essentiële zaken verzet tegen de opvattingen van zijn naaste omgeving, die op zijn keuze een beslissende invloed heeft gehad, hoewel de paus op grond van zijn onfeilbaarheid formeel daartoe het recht heeft. Het absolutisme van de paus moet flexibel blijven, maar natuurlijk alleen binnen de beperking van het Vaticaan. Voor de kardinalen van de curie is de paus het bekken waarin al hun wateren samenvloeien (alles in het geestelijke dan). Het pauselijke absolutisme was, en is, daardoor eerder iets passiefs dan iets actiefs. Dit wordt bedoeld wanneer men zegt dat de paus de gevangene is van het Vaticaan, een grapje waarover progressieve katholieken bij tijd en wijle verbitterd, of vertederd, kunnen doen.
Pausen hebben nu en dan iets veranderd aan het raderwerk van de congregaties. Aan het systeem zelf, waarin elke congregatie haar eigen organisatie bezit, en dat al zo lang tot volle tevredenheid heeft gefunctioneerd, heeft geen paus iets gewijzigd. Door deze organisatie heeft de kerk het geweldige probleem opgelost van de tegenstrijdigheid tussen de macht, die in Rome is geconcentreerd, en de uitgebreidheid van het gebied waarop die macht zich manifesteert. Het is de taak van het Vaticaanse kader om alle problemen van hun bijkomstigheden te ont- | |
| |
doen en ze tot hun kern samen te vatten. Deze uittreksels worden door de Vaticaanse drukkerij gedrukt en daarna aan de kardinalen toegezonden, tien dagen vóór de zitting van de congregaties, met natuurlijk ook de dokumenten die op de zaak betrekking hebben. Elk vel heeft aan weerszijde een brede marge waarop de rapporteur de argumenten vóór en tegen de zaak vermeldt. Aan het slot wordt een conclusie getrokken, wanneer dat mogelijk is op grond van de kerkelijke jurisdictie en zonder dat de rapporteur ook maar een zweem van een eigen oordeel verraadt. Een rapporteur kan niet hoger geprezen worden dan wanneer van zijn arbeid gezegd wordt dat men niet kan zien wie die arbeid heeft verricht. Het oordeel over de zaken is aan de kardinalen voorbehouden. Zij hoeven alleen maar het uittreksel te lezen.
De meeste kardinalen werken niet op de bureaux maar thuis. Zij hoeven niet op de bureaux te werken, omdat al het voorbereidende werk al door de robots is gedaan. Wat er overblijft kunnen de kardinalen in hun leunstoel af. (Ottaviani schijnt wel op zijn bureau te hebben gewerkt, dat overigens in het paleis was gevestigd waarin hij woonde. Men vraagt zich af wat dat betekent: een collegiale aardigheid, verklaarbaar uit zijn biografie, of iets heel verrassends? Het zal wel iets afschuwelijks betekenen.) Eén keer in de maand komen de kardinalen van de verschillende secties bijeen, die van het Heilig Officie elke week. De zaken worden behandeld en er wordt bij meerderheid van stemmen beslist, met de mogelijkheid voor de minderheid om er op terug te komen. In het uiterste geval beslist de paus. Alles speelt zich in het latijn af.
De medewerkers van het kader moeten, voordat zij worden aangenomen, een vergelijkend examen doen. Ze moeten twee doctoraten bezitten, één in het canonieke recht, één in de theologie. Hun verleden wordt uitgeplozen en hun karakters worden onderzocht. Tenslotte wordt uitgemaakt wie de beste is. Als de paus geen bezwaar heeft, wordt de benoeming door de kardinaal ondertekend. Het kader werkt zomers van negen tot één, maar dan wordt er ook hard gewerkt. De staf gaat in zijn geheel op 10 september met vakantie tot 31 oktober. Een paar blijven in de bureaux om toezicht te houden. Zij hoeven dan niet te werken en krijgen extra verlof. Alle lopende zaken worden zoveel mogelijk afgehandeld en in het archief opgeborgen, voorzien van de letters p.a. ‘post aquas’ (‘na de wateren’). In de vakantie wordt namelijk
| |
| |
gekuurd, of men het nodig heeft of niet; ‘aquas’ betekent daarom gewoon ‘vakanties’.
Breza schrijft met een zekere bewondering over de latijnse termen die door de kardinalen worden gebruikt om hun mening over de zaken, die hun worden voorgelegd, uit te drukken - traditionele formules die door het kryptische taalgebruik van alles kunnen betekenen een soort poëzie voor ingewijden, ‘Lectum’ betekent niet slechts ‘gelezen’, maar ook: ‘je bent niet buiten je boekje gegaan’; degene van wie je spreekt is niet buiten zijn boekje gegaan; of ‘het is beter om nog wat te wachten’. De congregaties gaan niet zelf op onderzoek uit. Ze verzetten voor hun werk geen voet buiten Rome. Ze worden gewaarschuwd door verklikkers die elk autoritair systeem spelenderwijs kweekt. Ze ontvangen boodschappen en signalen uit alle streken van de wereld. Ze horen niets zolang niet iemand ergens de alarmklok luidt. Pas dan treden ze in werking. Breza schrijft daarover: ‘Niet wakker worden bij het geluid van de normale katholieke molen, maar opschrikken uit de slaap bij een ongewoon geluid, ziedaar het geheim en de rol van de congregaties!’ Het is niet uitgesloten dat ze bijvoorbeeld van Van het Reves proces wegens godslastering in Rome kennis hebben genomen. Waarschijnlijk bestaat er zelfs een dossier over, niet omdat Van het Reve voor de curie van zo'n geweldig belang is (individu- en zijn van betekenis door wat zij vertegenwoordigen of veroorzaken), maar omdat men op z'n minst ingelicht wil zijn over reacties en uitspraken van de Nederlandse geestelijkheid, de publieke opinie en de wetsinterpretatie, wat godslastering betreft, in het algemeen.
Pius XII begreep best dat er iets haperde aan de positie van de kerk in de wereld. Maar het lijkt erop dat hij geen raad wist met de moeilijkheden waarmee de kerk worstelde en die door het achterlijkste deel van de curie eenvoudig werden ontkend. De aandacht van Pius werd geabsorbeerd door het communisme dat voor hem (maar voor hem niet alleen) van alle moeilijke problemen het belangrijkste en neteligste was. Door zijn angst voor het communisme werd zijn houding tegenover het nationaal-socialisme bepaald. Pius was tegen de nazis gekant, maar hij maakte het hun niet zo moeilijk als hij (volgens velen) had moeten doen. De nazis gebruikten het Concordaat met het Vaticaan, dat door Pius XI met hen was gesloten, als een middel om de katholieken in Duitsland te chanteren. Zij hanteerden het als een balans waarmee
| |
| |
kon worden afgewogen wat tegenover de kerk al wel en wat nog niet kon worden gewaagd. Voor de rest lieten zij de afrekening met de kerk die in hun bedoeling lag, tot na de oorlog rusten. Met gebruikmaking van het Concordaat en door hun beruchte ‘dynamiek’ dreven de nazis de kerk in het defensief, zoals zij het jarenlang de democratische landen deden. Deze taktiek niet te hebben voorzien, komt voor rekening van Pius XI, maar Pius XII zat pas goed met de consequenties ervan opgescheept. Het lot van de joden is voor een deel (wat de afzijdigheid van de kerk aangaat) het gevolg geweest van de moeilijke positie waarin de kerk zich had laten manoeuvreren. Voor een even belangrijk deel was hun lot het gevolg (laten wij dat niet vergeten) van de vredespolitiek waarmee Engeland (voorop) en Frankrijk geprobeerd hebben zich de nazis van het eigen lijf te houden. Engeland en Frankrijk hadden net zo goed hun oorlogsmisdadigers als Duitsland.
Met het probleem van het communisme waren alle andere vraagstukken verwikkeld die met de positie van de kerk als instituut verband hielden. Toegeven aan bepaalde verlangens naar vernieuwing (en dat betekende noodzakelijkerwijs een democratisering van de kerkelijke structuur en een decentralisatie van het bestuur) zou de autoriteit van de kerk in de door de communisten bezette landen verzwakken. De communisten zouden iedere verzwakking aangrijpen om de kerk van binnenuit uit te hollen. (Iets dergelijks hebben de Oost-Duitse communisten niet zonder succes, met de Evangelische kerk in hun deel van Duitsland gedaan.) Er bleef voor de kerk in de communistische landen niet veel anders over dan een afwachtende en afzijdige houding aan te nemen, waarbij niets van de onverzoenlijkheid van de kerk tegenover het communisme hoefde te worden prijsgegeven. Natuurlijk was ook die situatie vol gevaren. De dwang om tussen uitersten te moeten kiezen, die men niet zelf in de hand had, maakte de kerk star in kwesties die schijnbaar niets met het communisme te maken hebben (voor de kerk heeft alles ermee te maken!), op gebieden die ver verwijderd liggen van het werkelijke communistische machtsgebied. Men kan de geestelijkheid in Nederland en Duitsland niet een bepaalde zelfstandigheid toestaan, zelfs al zou men het willen, en haar de geestelijkheid in Polen en Hongarije onthouden. Gesteld dat men de geestelijkheid overal een zekere vrijheid zou geven, waartoe zou die vrijheid dan in de praktijk leiden, niet zozeer in de praktijk van Nederland of Duitsland
| |
| |
maar in die van Polen en Hongarije. Dit is het eigenlijke vraagstuk waarvoor de kerk zich na de oorlog gesteld zag, toen men buiten Italië om vernieuwing begon te roepen. De oorlog had niet de gehoopte ondergang van het communisme gebracht, maar had de macht van de communisten over half Europa uitgebreid, tot in de landen waarin de kerk vóór de oorlog sterke posities had ingenomen. Achter vraagstukken als de collegialiteit van de bisschoppen, waarover op het Concilie eindeloos is gediscussiëerd en waarvoor niet een werkelijke oplossing maar een aantal formules is gevonden, tekent zich het vraagstuk van het communisme af.
Pius XII wist geen raad met het probleem. Het is waarschijnlijk nooit in hem opgekomen een concilie bijeen te roepen. Hij voelde zich het absolute hoofd van de kerk. Alles moest uit hemzelf opwellen, onberoerd door het subjectivisme der anderen die niet, zoals hij, de plaatsbekleder van Christus op aarde waren. In zijn absolutisme werd hij gestijfd door zijn status, maar hij was er op aangewezen door het asketische fanatisme waarmee hij zijn uitzonderlijke positie tegenover zichzelf rechtvaardigde. Door zijn vaagheid en besluiteloosheid, die in zekere zin het gevolg waren van zijn onfeilbaarheid en van zijn onwil om bij anderen te rade te gaan, bracht hij zijn omgeving tot wanhoop. Hij raakte uit zijn humeur wanneer hij een bisschop moest benoemen. Hij werd ziek wanneer het een kardinaal betrof. Een van de eerste besluiten, die Joannes na de dood van Pius nam, was dat hij het uitgedunde college van kardinalen aanvulde, tot grote vreugde van de hele curie, want iedereen schoof daardoor eindelijk een plaatsje op. Tot de nieuwbenoemden behoorde ook Montini, de aartsbisschop van Milaan, de tegenwoordige paus Paulus VI. Pius had zijn benoeming jarenlang achterwege gelaten, hoewel het tot een ongeschreven en gedurende veertien eeuwen gerespecteerde traditie behoort dat de aartsbisschop van Milaan, wanneer hij nog geen kardinaal is, het bij het eerstvolgende consistorie wordt. Een consistorie is een pauselijk besluit waarbij de gestorven kardinalen door nieuwe worden vervangen. Tijdens de laatste levensjaren van Pius wachtte men vergeefs op een consistorie.
Aan al zijn twijfels en onzekerheden ontweek Pius naar de mystieke afzondering van zijn absolutisme. Bij zijn dood liet hij een administratieve chaos achter. Hij had zelfs niet een camerlengo benoemd - een
| |
| |
functionaris die na de dood van een paus in het kerkelijke bestuur de rol van regent vervult om de constitutionele handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om de bestuursmachine op gang te houden en het interregnum zoveel mogelijk te bekorten. Kardinaal Tisserant doorzocht in de pauselijke vertrekken van het Vaticaan (Pius stierf op zijn zomerverblijf te Castel Gandolfo) alle kasten om te zien of de heilige vader niet een testamentaire beschikking had nagelaten. Hij vond niets, behalve een persoonlijk testament dat zich tot vrome en nederige uitspraken beperkte. Bij dat zoeken liep Tisserant het gevaar dossiers te openen die alleen door de paus mogen worden gelezen en waarvan het inzien zelfs een kardinaal aan excommunicatie blootstelt. Tenslotte hakten de kardinalen de knoop door en werd op grond van een rekbaar artikel in de Constitutie een camerlengo gekozen, die eerst nog pro-camerlengo werd genoemd, welk voorvoegsel snel kwam te vervallen.
|
|