Hij had, om zich een artistiek uiterlijk te geven, een Turkse fez opgezet. Ik keek er hem eens op aan, waarop hij zei: ‘Vind je mij er niet echt Spaans uitzien?’ Hij had een bleekblond baardje, een neus als de lepel van een sauskom en ik zei maar, om beleefd te blijven: ‘Ja, meneer, U ziet er Spaans uit’, hoewel ik tot dan toe niet wist, wat Spaans uitzien was.
Bij deze achtbare man mocht ik nu tekenen leren in gezelschap van een paar nog niet getrouwde dames uit Almelo en een opgewekt medicus van het Indische leger. Daar ik op alles ja en amen zei, hielden ze mij voor een goedmoedig kind en dus mocht ik meedoen aan het tekenen van de Venus, afkomstig uit de gipswinkel van Grisanti.
‘Dit is de mooiste vrouw van de hele wereld’, doceerde Bleijs. Ik keek er eens naar. Behalve het ontbreken van de ene arm, die haar een zekere chic gaf, vond ik er maar niets aan. Op het gezegde van de artist, dat dit nu de mooiste vrouw ter wereld zou zijn, kwam er een groot ongeloof in me op. Iemand met zulke zware wangen, zulk een permanent... bijna ‘kon de ontbrekende arm er niet meer tegenop’. De massieve boezem, die aan enorme voetballen deed denken, kon mijn nog niet artistiek gevormd hart ternauwernood in verrukking brengen. Misschien zou een corset haar goed doen. Maar ze was van gips en corsetten waren in die dagen niet de ware Griekse smaak. Ik popelde, om deze zwaarwichtige vrouw aan te kleden, om te zien, wat er dan van de mooiste vrouw ter wereld terecht zou komen.
Op een middag moest de artistiek ingestelde meester Bleijs een bezoek aan een ongelukkige, demente leerling brengen, die de waanzinnigste tekeningen maakte en daarna op de grond ging kronkelen in de gekste bochten. Het geneesmiddel Luminal was toen nog niet uitgevonden, dus men behielp zich ermee, een matras onder de ongelukkige te leggen en af te wachten, wat ervan komen zou.
Toen kreeg ik de tijd, om de éénarmige godin in de kleren te steken. De voor stillevens bestemde worteldoek plooide ik om haar machtige gestalte, terwijl ik met een soort leukoplast de doek in vorm probeerde te brengen. Met hetzelfde leukoplast had ik een mand aan haar overgebleven arm gehangen, waarin ik een paar appels gelegd had. En dat leukoplast moest ook dienst doen voor een soort hoed, geplaatst op een spons op haar permanent.
En zo uitgedost, kon ze de terugweg naar de Ceintuurbaan ondernemen,