Tirade. Jaargang 14 (nrs. 153-162)(1970)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] [Tirade april 1907] Ode aan een handvol kastanjes Alweer jaren geleden noteerde ik een idee voor een science fiction-verhaal: een ruimtepiloot, alle wonderen van het zonnestelsel beu, keert terug naar de aarde, om daar in de roestige herfst van zijn jeugd door een bos rond te dwalen om er kastanjes te rapen. Er moest ook nog een jongen in voorkomen, die niet begrijpt hoe iemand na Mars, Saturnus en Alpha Centauri, heel content door struikgewas dolen kan, af en toe met een steen naar de takkken gooien en dromerig luisteren naar het doffe pok-pok van de bolsters op het mos. Het is nooit geschreven, het was ook geen goed idee: te simpel, te sentimenteel en te theatraal. Maar het is me wel bijgebleven: die ruimtepiloot was ik zelf, en het jongetje ook, alleen, zeg, een veertig jaar eerder, en het bos was gewoon een boom ergens in mijn hoofd. [pagina 195] [p. 195] Daar speelt alles zich af, en heeft alles zich afgespeeld, daar liggen ze, glimmend gepoetst, op de vensterbank; mijn moeder schenkt thee in, straks komt mijn vader thuis. Je kan niets begraven, al zou je het willen: daar onder de schedel woelt en woekert het toch weer omhoog, spreidt zijn bladeren, zet vrucht. Ach, het waren maar zes of zeven kastanjes: ze lagen tussen twee bloempotten in op een vensterbank, glimlachend met hun bruine spiegeloogjes. En een zonnestelsel later sluit mijn hand zich er plots weer omheen en speelt dan trots met het zakmes van mijn vader. C. Buddingh' Vorige Volgende