Tirade. Jaargang 13 (nrs. 143-152)(1969)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Drie gedichten opgedragen aan Bertus Aafjes A. Roland Holst Overleefde trots Ontembaar overeind, ongenaakbaar, stond zij voorbij de wereld. Opeens kwamen daar toen de knaap en het springend paard, hem niet bemerkende, zijn trots beschamen met hun blij spel. Had zij een overzij, die zee waar de knaap naakt met zijn paard speelde, helder lachend en hinnikende? Hij die zich zoo lang de heldre vreugd verheelde des levens, keek ernaar: het woedend blaken waarmee zijn geest de wereld had verfoeid tot zijn getergde vleesch niet te genaken, verrees - het heugde hem, hij schaamde zich ziende hoe bij de zee een naakt kind stoeit met een onstuimig paard in het vroeg licht, al klaar voor de overzij. Zijn trots verloor die uiterste kans, al haast werd het te laat voor 't heil der in het vleesch wedergeboornen. Hij wierp zich in het zand neer voor het kind en snikte en riep en smeekte: neem mij mee naar overzee. Het paard stond stil, het kind zag de gebroken trotsaard nu gedwee afwachten in het nat zand. [pagina 147] [p. 147] De zeewind nam toe en een ver zingen, aangeheven op westelijker eilanden kwam door, het werd ook door de ellendige gehoord die opkeek naar het kind dat hem toelachte: hij zou zijn dwaze trots dus overleven. Hij snikte dankbaar en stond op. Het paard hinnikte helder. Geen mensch is bij machte de weg die door de Wereld wordt versperd te gaan dan hij die eerst tot in zijn aard door een blij kind gebroken werd. [pagina 148] [p. 148] Afscheid van Hoensbroek Op de slotbrug van de norse burcht straalde de rij van de nomaden die toen daar - eer hen der wereld nijd weer achterhaalde - hun tenten hadden opgeslagen, klaar om als het moest weer tijdig op te breken: de elkander dierbaren die haar en mij ook voortaan dierbaar werden - een laat teeken van hoe aan een vergeten overzij het leven wordt geleefd. Zij wuifden lang ons na en riepen nog totweerszienswoorden, tot wij hen niet meer konden zien - een zang die nazong tot wij weer de stilte hoorden. [pagina 149] [p. 149] De wereld uit Op de veldweg diep beneden zijn hoog uitzicht ging te paard de jeugd het westen in: zij reden de wereld uit voor goed, elkaar helder toeroepende: zij hadden de tijd aan zich, de vrije tijd. Veldweg door hoog gras, maar geen adder, geen taak die loert en snel toebijt en 't lijf verlamt tot slaaf der wereld. Hij keek ernaar zijn bloed vloog om, en ook al zag het her en der wel naar ander weer en ging alom de lucht betrekken reeds, hij wist zich gelijk die jeugd nog hoog te paard en onderweg. Geen man vergist zich als het gaat om zijn eigen aard en oogopslag. Hij zag beneden de jeugd uitrijden en hij reed tegelijk ook met hen mede door hen gezien, als zij gereed voor onvoorziene tegenkansen. Waar zoo geleefd wordt, neemt wanhopen de vlucht en gaat een hemel open waar iedereen alleen maar weet van samen paardrijden en dansen tot God verbleekt en het opgeeft omdat de mensch hem overleeft in wind en licht voorbij de dooden. Uit het azuur roepen de Goden. Vorige Volgende