|
| |
| | | |
[Gedichten van Po Tsjoe I]
De gevangene
Kettinggangers! Tartaren!
Kettinggangers! Tartaren!
Met doorboorde oren en gezwollen gezichten worden zij naar het land van Ch'in gevoerd.
De Zoon des Hemels had medelijden met ze en wou niet dat zij werden gedood.
Hij zond ze naar het zuidoosten van 't rijk, de provincies van Woe en Yu-eh.
Een onderofficier in een gele jas noteerde hun namen en voornamen.
Onder gewapend geleide en langs pleisterplaatsen vertrokken zij uit Ch'ang-an,
Met holle wangen en uitstekende jukbeeenderen, hun lichamen bedekt met de wonden van pijlen,
Zo zwak dat zij elke dag slechts een korte afstand konden afleggen.
Zonder drinknap of bord stillen zij 's ochtends hun honger en dorst.
In lompen gekleed vallen zij 's avonds neer op stinkende bedden, in hun eigen vuil.
Plotseling kwamen zij bij de Gele Rivier en herinnerden zich de wateren van hun vaderland.
Snikkend, met hangende armen en gedempte stemmen zongen zij een lied.
Daarna verhief een van de Tartaren zijn stem en sprak tegen de anderen:
‘Jullie verdriet is niets vergeleken bij mijn verdriet!’
De mannen, met hem aan dezelfde ketting geslagen, vroegen hem te spreken.
Verstikt van toorn kon hij eerst geen woorden uitbrengen.
Hij vertelde hun: ‘Ik werd geboren in China en groeide op in de vlakte van Liang-choe.
In de grensoorlogen van Ta-li viel ik in handen van de Tartaren.
Sinds de dag dat de Tartaren mij, veertig jaar geleden, levend gevangen namen,
Droeg ik een jas van dierenhuid, vastgesnoerd met wildleren gordel.
Alleen op de eerste dag van de eerste maand mocht ik mijn Chinese kleren dragen.
Wanneer ik mijn jas aantrok en mijn muts opzette, vloeiden mijn tranen.
In het geheim deed ik mijzelf de gelofte naar huis terug te vluchten.
Ik verzweeg mijn plan voor mijn Tartaarse vrouw en voor de kinderen die ik bij haar had.
Ik dacht bij mijzelf: Het is maar goed dat ik nog altijd sterke benen heb.
En toch, omdat ik oud was, vreesde ik in mijn hart dat ik niet lang genoeg zou leven om te kunnen vluchten.
| | | |
De aanvoerders der Tartaren schieten zo goed dat de vogels bang zijn om te vliegen.
Maar levend ontkwam ik het gevaar van hun pijlen en vluchtte haastig huiswaarts,
Mij overdag schuilhoudend doorkruiste ik 's nachts de Grote Woestijn
Waar de wolken donker zijn en de maan zwart en waar de wind het zand opjaagt.
Angstig zocht ik een schuilplaats bij het Groene Graf waar het gras spaarzaam is en hard van de vorst.
Heimelijk stak ik 's nachts op het dunne ijs de Gele Rivier over.
Plotseling hoorde ik Chinese trommels en het geluid van soldaten en paarden.
Ik snelde ze tegemoet en boog bij hun komst langs de kant van de weg.
Maar de Chinese ruiters hoorden niet dat ik Chinees sprak.
Hun kapitein hield mij voor een geboren Tartaar en liet mij in boeien slaan.
Nu sturen ze mij naar de zuidoostelijkste provincies, naar laag en moerassig land,
Met nauwelijks een vod aan mijn lijf en zonder heelkrachtige kruiden.
Als ik daaraan denk wordt mijn stem verstikt en vraag ik de Hemel:
Werd ik alleen van de dood gered om mijn laatste jaren in verdriet te slijten?
Mijn geboortedorp in de Liang-vlakte zal ik nooit weerzien,
Mijn vrouw en kinderen in het land der Tartaren heb ik vergeefs verlaten.
Toen ik door de Tartaren gevangen werd genomen smachtte ik naar China.
Nu ik in China terug ben hebben zij mij in een Tartaar veranderd.
Als ik geweten had wat mijn lot zou zijn was ik nooit van huis gegaan!
Want beide landen, zo ver uiteen, brengen mij hetzelfde verdriet.
Kettinggangers! Tartaren!
Van al het verdriet van alle gevangenen is het mijne het moeilijkst te dragen.
Nooit is aan één mens ter wereld zo'n groot onrecht gedaan:
Het hart van een Chinees en de tong van een Chinees in het lichaam van een Turk.
Po Tsjoe I
naar het Engels van Arthur Waley, Chinese Poems vertaald door Adriaan Morriën
| |
| | | |
De oude man met de gebroken arm
Een oude man in Hsin-fêng viermaal twintig en acht jaar oud;
De haren op zijn hoofd en de haren van zijn wenkbrauwen wit als versgevallen sneeuw.
Leunend op de schouders van zijn achterkleinkinderen wandelt hij langs de Herberg;
Met de linkerarm leunt hij op zijn schouders; zijn rechterarm is gebroken.
Ik vroeg de oude man hoeveel jaren voorbij waren gegaan sinds hij zijn arm had gebroken;
Ik vroeg hem ook de oorzaak van het ongeval, hoe en waarom het was gebeurd.
De oude man zei dat hij in de provincie Hsin-fêng was geboren en opgegroeid;
Ten tijde van zijn geboorte werd het land wijs geregeerd: geen oorlogen of wanordelijkheden.
‘Vaak luisterde ik in het Perebloesem Park naar fluitspel en gezang;
Ik wist niets van banier of lans, niets van pijl of boog.
Toen kwamen de oorlogen van T'ien-pao en het ronselen van soldaten;
Uit elk huis moest er van drie mannen telkens één onder dienst.
En waar werden zij heengevoerd, de mannen die het lot trof?
Vijf maanden op stap en duizend mijl onder weg naar Yun-nan.
Er werd gezegd dat Yun-nan het stroomgebied was van de Loe.
Wanneer de peperbomen hun bloesems laten vallen stijgen giftige dampen omhoog.
Toen het grote leger de rivier doorwaadde ziedde het water als een heksenketel;
Nauwelijks hadden tien mannen een voet in het water gezet of twee, drie mannen waren al dood.
Uit alle windrichtingen klonk in mijn dorp geween en geklaag.
Kinderen moesten hun vaders en moeders verlaten, mannen hun vrouwen.
Iedereen zegt dat in de strafexpedities tegen de Tartaarse stammen
Van miljoen mannen die worden uitgezonden er niet één terugkeert.
Ik die oud ben was toen vierentwintig;
Mijn naam en voornaam werden genoteerd in de rollen van het ministerie van Oorlog.
In het holst van de nacht, omdat ik het niemand wou laten weten,
Zocht ik heimelijk een reusachtige steen en beukte ermee op mijn arm.
Ongeschikt voor 't spannen van de boog en het zwaaien met de banier
| | | |
Wist ik voortaan dat ik niet naar Yun-nan zou worden gezonden om er te vechten.
Gebroken botten en gekwetste spieren moeten wel pijn doen;
Het was mijn bedoeling afgekeurd en naar huis teruggezonden te worden;
Sindsdien is mijn arm gebroken - gebroken sinds zestig jaar.
Eén lichaamsdeel vernietigd - maar het hele lichaam gered!
Zelfs nu wanneer 's nachts in de winter regen en wind te keer gaan
Kan ik van pijn niet slapen, doe ik de hele nacht geen oog dicht.
Vergeleken met het grote geluk nog altijd te leven terwijl alle anderen dood zijn.
Anders zou, langgeleden, mijn lichaam op een doorwaadbare plaats in de Loe
Zijn gestorven en zou mijn ziel rondzweven bij mijn beenderen die door niemand waren begraven.
Als een geest zou ik in Yun-nan hebben rondgezworven, eeuwig verlangend naar huis.
Treurig zou ik zweven boven de graven van tienduizend soldaten.’
En ik smeek u naar zijn woorden te luisteren.
Dat de ministerpresident van K'ai-yuan, Excellentie Sung,
Strafexpedities buiten de grenzen niet beloonde, tenzij de strijdlust niets te wensen overliet?
Dat de ministerpresident van T'ien-Pao, Yang-Kuo-Kchung,
Een oorlog in het grensland begon om de gunst van de Keizer te winnen?
Maar voordat hij de oorlog kon winnen, was het volk zijn oorlog al moe.
Vraag de man met de gebroken arm uit het dorp in Hsin-fêng
Po Tsjoe I
naar het Engels van Arthur Wailey Chinese poems, vertaald door Adriaan Morriën
|
|
|