|
| |
| | | |
[Gedichten]
De mindere mannen
Kijk, daar omlaag, hoe zij politiek voeren!
Elk vrij mensch schuwt hun taal, hun lepe schijn
Zij zijn omzichtiger dan boeven, hoeren,
de boenders die geen boeven durven zijn.
Met hun wipneuzen in de kranten, laten
Zij van schrik scheten als hun stembus luid
een tegenwipneus uitroept.
breekt hun benard krantenbewustzijn uit:
Geen weet dat een despoot al
onderweg is naar hun drukke achterbuurt
en naar hun modderpoelen waar elk doodvalt
slaat, slaat de schrik hen om hun bange harten,
en als de weerga slaan zij aan de haal,
elk naar zijn lage deur, die troep verwarden,
om van achter hun horren naar de praal
van den veroveraar doodsbleek te gluren:
de straat is luid van juichen en aanvuren
Hun stembus ligt vergeten in de goot.
Het leven liet hen achter, en de dood
versmaadt hen, en laat hen verzuren.
A. Roland Holst
| |
| | | |
Serenata de Coimbra
Zwaarmoedig en wellustig smachten
de zangers boven de gitaren
wie zullen met hen overnachten
en van hun sponde de gevaren
en slaan uit de gitaren klachten
en orders en van geen bedaren
willen zij weten - geen afwachten
Uit de gitaren slaan de dwangbevelen
van drank en ontucht en van woest omarmen,
van wreed kastijden, van bedwelmend strelen,
en van een meesleuren zonder erbarmen
voor 't smeken van hun prooien en het kermen
van het verscheurd fatsoen: uit bange kelen
jammeren achterhaalde alarmen.
A. Roland Holst
|
|
|