Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 381] [p. 381] Stadstuintje I De avond is weer eens gevallen. Buiten moet het zonnetje weer ergens in vergeet-mij- nietjes zakken, maar je wilt vandaag de dag niet nostalgisch meer zijn. De aarde draait, wie er af wil, kan niet. Iedere dag eindigt met einde. Morgen zijn we dood als gisteren. As dwarrelt uit de barbecue. [pagina 382] [p. 382] II Gezellig zo schertsend treden wij met droge sherry in het maanlicht, zoekend naar ruzie en lieve vrouwen om onder de oude vrucht- bomen, tussen de bessenstruiken, in de boter- bloemen, op deze aarde over de wereld- literatuur klaar te komen. Kunst baart kracht, recht voor zijn raap. [pagina 383] [p. 383] III De buurtbewoners sluiten de gordijnen, het carillon speelt weer het oude liedje, het zonnetje gaat van ons. Rijzen thans de simpele vragen van de nacht: heren, met wie van dezen zullen wij twisten, wie zullen wij doodslaan, voor wie lief zijn, wie zullen wij naaien. Het moet. [pagina 384] [p. 384] IV Tussen dag en nacht zit een verschil van dag en nacht. Morgen misschien al, als ik tenminste nog kan zien wie je en hoe lief je was, zal ik niet langer mijn bek houden, zal ik wereldliteratuur schrijven, zal ik je laten opstaan uit je eigen mollige lijf. Dat zeg je nou wel, maar niet van een dame die echt een beetje om je gaf zeg je. Dronken huilend om niets. [pagina 385] [p. 385] V Zo goed als niets blijft over van het oude buiten, van park en stallen waar ooit iets gebeurd moet zijn, en het is wel goed zo. Geen koe die meer kucht, geen haan die er naar kraait. Van de kip geen kwaad draait de aarde het stadstuintje langzaam weer onder het zonnetje. Rutger Kopland Vorige Volgende