Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] Vier gedichten Hanny Michaelis In het holst van de nacht rukt de wind met theatraal gebaar het raam wijd open. Op maanbeschenen daken wiebelen onder aan flarden gescheurde wolken metershoge hoekige insecten zachtjes op één poot. Merkwaardig detail uit de waanvoorstelling van het gigantische warhoofd dat ook mij verzonnen heeft. [pagina 253] [p. 253] Het is een gewone dag. De zon schijnt op de gonzende stad. Plotseling als een schot valt de stilte. Een zwerm projectielen trekt over, geluidloos ontploffend. Askleurig licht daalt neer, dringt dodelijk de huizen binnen. Niemand probeert te vluchten: geen kans op ontsnapping - Bezweet wakker geworden hoor ik dichtbij het koeren van een duif. De zon schijnt op de gonzende stad. Het is een gewone dag. [pagina 254] [p. 254] Onthutsend staaltje van scheppingskracht: een in de lucht hangend hoofd vol wratten en korsten, krioelend van moordlustig ongedierte dat ondersteboven in de ruimte hangt en denkt dat het rechtop loopt. [pagina 255] [p. 255] Driehoog in de Amsterdamse binnenstad denk ik terug aan de rots van Gibraltar, een flonkerend speldekussen door de zee omhoog getild naar laag hangende sterren terwijl ik terug dacht aan het plaatje van een bult die opstak uit een blauwe vlakte, dikwijls bekeken door een kind vol vage gedachten aan later dat nu vroeger is. Vorige Volgende