Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Vier gedichten Judith Herzberg Boelhuis Dat lijkt wel allemaal natuurlijk en spontaan - varens die groeien waar sporen van de vorige zijn neergekomen - maar om de dooie dood niet zo toevallig. Brieven schieten tekort, binnen de perken. Ook dit is een bestaan, slijtage waard, maar niet om in te lijsten. Denk eens aan kamers met paars gebloemd behang, etsen van Rome geschuurde pannen, gelezen boeken vroeger bestaan, als gisteren op dit eiland stuk voor versleten stuk bij opbod aan de man. Wij de hebberigen, toekomstige achterlaters. Denk er aan om weer te weten dat zelfs een zomer zoals deze - licht en bloei zo op de spits gedreven (jasmijn en robertskruid en jonge meeuwen) dat zelfs een zomer zoals deze hevig heerst maar ook heel even, voorbeeld van evenwicht: niets is verstoorbaarder dan dit. [pagina 81] [p. 81] Dinsdag Nooit mij geboden je te helpen gehoorzaam te zijn, je te omhelzen nooit mij verzocht je te beloven beterschap, spijt te betonen nooit moe geweest, of onbenaderbaar of zelfs maar ‘een beetje bedroefd’ zoals moeders zo aardig doen. Compleet en volledig alleen in een leven dat toch met koffie en thee steeds werd uitgedeeld. Gevaarlijk? welnee, zei je, bombardementen trotserend ik zit net zo lief in de laatste coupé als ze schieten, schieten ze toch op de locomotief. o eigenlijkste moeder nu je gaat verhuizen begint het oude schrijnen dat jou niet beangst omdat je stap voor stap verzet en niet verlangt naar welke vorm dan ook van eeuwigheid - de priester lach je weg - je werkelijkheid ligt in de winkels. Maar je bent moe, ik hoor het aan het slepen van je voeten, zie het aan je gezicht, de muiltjes van je ogen uitgesleten. [pagina 82] [p. 82] Farah Niet dat ik geloof dat er een grondtoon is van somberte maar neem de neushoorn; zelfs haar meest radeloze panische stampij zag jij voor vrijheid-liefde aan. Wij zijn toeschouwers, toeschouwend om niet te hoeven vermoeden. Want dit verwijt ik mij: licht geeuwend langs de hokken lopen bewonderen, vooral bewonderen nooit in de dierlijke verbijstering onheil gehurkt te zien maar vrolijk te vinden opvrolijkend voor ons die in zichzelf een hel vond. Nee er moeten grondiger redenen tot vrolijkheid gevonden worden dan alleen deze van bedonderd onnauwkeurig kijken. Gestorven in Artis 12 april 1967 [pagina 83] [p. 83] Afwasmachine aan mijn bestek Adieu messen en vorken, ik was jullie nooit meer af. Het is uit tussen ons. Geen toegewijd leuteren meer tussen zachte doeken, ik stop jullie als lastige kindertjes in een crêche, ik ben blij dat ik jullie heb, o, ik zou jullie niet willen missen! maar nooit meer zullen jullie als bekenden door mijn handen gaan. Handenbindertjes! voortaan zijn jullie vaat. Hoor eens, we moeten redelijk zijn, het gaat niet aan die conversaties na het ontbijt, hoe was de pap, maakte het ei erg vlekkerig, is er niet al te hard op je gebeten en was de rabarder verfrissend? En het douwerideine lepeltje mijn deukje mijn klein fijn mongooltje, moet jij ook door de molen? O grote opscheplepel worden je kinderen nu voortaan zonder aanziens des persoons door het water geslagen? We moeten niet kinderachtig zijn. Warme sopjes hebben hun tijd gehad. De wereld eist ons op voor gewichtiger zaken. Mijn persoonlijkheid bijvoorbeeld, moet nog ontplooid. Dat kan natuurlijk niet met jullie, of met de kopjes. Vorige Volgende