Tirade. Jaargang 11 (nrs. 121-132)(1967)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 489] [p. 489] [Gedichten van C. Buddingh'] De uil voor Piet en Titia Stolk Meer dan negenduizend knaagdieren per jaar per vierkante kilometer - wie anders dan hij houdt zo huis onder alles wat trippelt en glipt door de nacht: geruisloos aanwiekend op donszachte vleugels, met klauwen als klappende dolken. Die zijn prooi zelfs nog zien kan bij zo weinig licht als één enkel kaarsje verspreiden zou op ruim zeshonderd meter ('t idee moet voyeurs haast uitzinnig maken!) en die ook als hij niets meer ziet nog precies hoort wat er ademt en trilt in het gras. Voor de mens het symbool van de wijsheid, maar dat schijnt toch meer een gevolg van het feit dat Athene (waar ze veel voorkwamen) tevens de naam was van de godin, zodat op het laatst niemand meer goed wist van wie hij nu het embleem was. Zo'n tien eeuwen daarna werd hij trouwens weer een heel ander symbool: van de duisternis die heerste voor Christus' verschijnen; later uitgebreid tot een ieder die nog steeds in dat duister vertoefde ('t is maar dat u 't weet als u iemand een uil noemt). [pagina 490] [p. 490] En hij mag dan, in marmer, als boekensteun prijken in bibliotheken, hij bleef voor de meesten de krassende onheilsprofeet, rondfladderend door heksenhutten, één star oog gericht op het walmende brouwsel dat de geesten te voorschijn moet roepen. Soms, laat in 't najaar, vlaagt eensklaps zijn oe- hoehoehoe door de stilte van schaakspel en breiwerk: mijn vrouw en ik zien elkaar aan, glimlachend: stortregen klettert, het huis kraakt onder de komst van de kou, maar de uil heeft ons niet verlaten. C. Buddingh' [pagina 491] [p. 491] Het stekelbaarsje ‘Mijn Aquarium’, door A.F.J. Portielje, oud Verkade-album, waarvoor ik trouw plaatjes spaarde bij koek en beschuit: al wat ik aan liefde heb voor de natuur heeft in jou zijn oorsprong genomen. (Natuurlijk moest het een boek zijn!) Ik kon nog maar nauwelijks goed lezen, vermoed ik, maar hoe heb ik je machtige proza verslonden: infusoriën, drijvend pijlkruid, cyclopen, roodbuikje, spiraal vallisneria. Dat roodbuikje, die driedoorn, die vinnige rakker, was jij, visje dat ik vaak ving in de sloot langs het voetbalveld, waar ik 's woensdags in 't gele stof mijn eerste triomfen vierde en mijn eerste decepties leed. Wat was er zo spannend, als spiedend met een schepnetje langs het glinsterende water te sluipen, tot waar in de diepte iets bewoog - het er plots in te plompen en tussen het zwarte slik iets zilvergrijs-wits te zien kronkelen. [pagina 492] [p. 492] Sindsdien werd je een studie-object (Tinbergen, Van Iersel) over territoor, broedgewoonten, werd je sexuele drift, je agressie, gemeten terwijl men je losliet op een rivaal van standaardformaat. Je bent zelfs, geloof ik, een hele beroemdheid, maar toch: noemt iemand je nog ‘dapper Nikkertje’, ‘kleine bouwmeester’, ‘ijverig blauw-ogig zwartje’? Motivatie-analyses zijn mooi, maar jou vind ik nog veel mooier. Het leven, zegt men, is een kringloop - soms denk ik wel eens: wanneer men mij vroeg: wat is nu (je bent bijna vijftig) je grootste verlangen, dat ik zeggen zou: 't klinkt misschien gek, maar nog eens met mijn kleinzoons stekeltjes vangen. C. Buddingh' Vorige Volgende