Tirade. Jaargang 11 (nrs. 121-132)(1967)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 475] [p. 475] Reis Rutger Kopland I Brief Je hebt me gevraagd deze lege dagen vol te schrijven. Lege dagen vol wegen zijn het. Natuurlijk heb je je gedachten maar zij blijven achter in de schaduw van platanen met de morsige resten in een vluchtig geledigd glas met de zwaluwen in hete lucht over daken waaronder je nooit was. Ik wil maar zeggen, natuurlijk heb je je gedachten maar niets maakt leger en meer verlaten dan wat je achter je liet. Trouwens gedichten zijn geen gedachten maar woorden die je beschrijven zoals een landkaart een landschap niet afbeeldt maar oproept, uit een dag vol wegen de enige die je ging door een web van verlangens zonder te weten waarom maar altijd naar het kleine plein van de vrede. Daar zal ik je weerzien misschien, het zal markt zijn, je zult staan tussen talloze vrouwen, aarzelend zoals jij, waarin ik je herken en zeggen zonder te weten waarom in dit zachte hemd wil ik met je slapen. [pagina 476] [p. 476] II Brief van ver Wat wil je weten? Ik ben zo ver dat ik soms denk de kleinste stap, het geringste gebaar zullen genoeg zijn om me terug te zien. Het landschap in de regen waarin ik schrijf is zo ver zo niet te beschrijven maar de kleinste bloem, de geringste steen worden gewoon en dierbaar als ik ze voor je meebreng. Luister, het ruisen van de regen neemt af, vogels beginnen hier en daar weer te zingen. Het kan nog net een paar uurtjes voor de nacht valt. [pagina 477] [p. 477] III Brief uit het beloofde land Je kunt gaan waarheen je wilt maar er zit al weer zoveel terugkeer in iedere stap en plaatsen van oud zeer liggen in ieder landschap. Je moet al bijna weer huilen als de avond in het dal warm en volmaakt uit de bomen valt alsof je voorgoed met de dingen zou kunnen verdwijnen. Hoe moet ik dat noemen liefje, het doet niet zoveel pijn om pijn te zijn, het maakt je niet blij genoeg om blij te zijn. Het beloofde land is verboden. [pagina 478] [p. 478] IV Brief onder de zon Onder de zon is veel verbleekt. Wat bleef zijn de beenderen als een gestalte nog liggend zoals ik die verliet. Wat ik schreef in mijn brieven is niet het verdriet zelf maar mijn schaduw, hoe die zich buigt en buigt over wat bleef van wat er misschien nooit is geweest. [pagina 479] [p. 479] V High noon Nog eenmaal door de hof van Eden gewandeld. Alsof de zon zo laaiend scheen zo diep de schaduw onder de kastanjes dat licht en donker waren uiteen gesneden in lichter dan de dag en donkerder dan de nacht. Zo zag je maar weer dat het zo niet langer ging. Vorige Volgende