Tirade. Jaargang 11 (nrs. 121-132)(1967)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 230] [p. 230] [Gedichten van Th. Sontrop] Godsbewijs Als iemand mij vraagt wat is warm zeg ik: een stoffige hond op een plein, in die angstige hurkzit die met defeceren gepaard gaat, een toonbeeld van wanhoop. Waar zon op de leien uiteenspat ligt drek op de hoofdjes van kinderen. Het wonder begint met de duif: hij klapt in zijn handen, verliest in een vrille een veer die, als het ware door arendsogen bestuurd, doeltreft, natrilt in wat als het koud was zou dampen - het Voltairiaanse horloge - maar de wijze uit Langres lacht fijntjes. Th. Sontrop [pagina 231] [p. 231] Proboscidea Toen ik klein was kregen de huizen ieder jaar tuinen, en op de singel dat jaar, met groen overal, mijn hand in de hand van de reus, zag ik ze komen groot in de regen, geplooid in hun goeiege grijze hansop. Nooit meer vergeten geluid van rubberdoppen, gewrikt van een ruit. Op uw tanden, aan plakjes gesneden, schildert de Haagse mevrouw hun portret met het haar van de marter: elpenbenen efeben, Parkinson vaders (de trillers bedoel ik, en die van de grapjas), gepleisterde moeders, zorgvuldige dochters, de eerste abortus al achter de kraag. En niet te vergeten de bruinrieten mand met een glanzend boeket van ivoor, door het toeval geschikt tot een kroon. Genoeg voor wel honderd concoursen! Zwartzijden mannen likken schuim van de lippen; gepolijst klost het oerwoud rood tegen wit als het varken zijn bloedeigen keu stoot. Th. Sontrop Vorige Volgende