alleen maar vreedzame methode is om hetzelfde resultaat te bereiken waarnaar de primitieve mens streeft. Zijn uiteenzetting dienaangaande is eenvoudig, tot essentiële lijnen herleid, maar diepgaand en luciede. Behalve aan zijn argumenten herkent men de nuchterheid, het realisme van zijn inzicht ook aan zijn sarcasme ten opzichte van zaken als de adel, onderscheidingen e.d., dat van hem een heel ander soort ‘Hagenaar’ maakt dan bijvoorbeeld iemand als Louis Couperus, wiens ironie vergeleken bij Emants eerder gevoelsmatig dan verstandelijk is.
In dit verband mag er ook wel iets gezegd worden over de sociaal-politieke aspecten van dit essay. Emants, het is bekend genoeg, was een welgesteld man, vóór de eerste wereldoorlog bepaald vermogend. Het kost hem dan ook uiteraard enige moeite zich voor te stellen dat de materiële situatie nadien, de druk van de arbeidende klasse, de waarde-vermindering van het geld hem als ‘bezitter’ onberoerd zouden hebben gelaten. Voor een schrijver die nooit de gunst van het publiek heeft gezocht, die nooit, zoals Couperus, enig financieel voordeel van de literatuur heeft gehad, was het eigen bezit uiteraard een levensvoorwaarde; vanuit dat besef heeft hij ook steeds, sober, geleefd.
Toch meen ik staande te mogen houden dat Emants, wanneer hij als zijn opvatting te kennen geeft dat zowel de kapitalist die de toestanden van vroeger - zij het lichtelijk geamendeerd - terug wil zien, als de socialist die het bezit en de ‘machtsmiddelen om geluk te verkrijgen’ in handen van de staat wenst, zich beiden vergissen, daarbij niet als bezitter spreekt, maar als pessimistische filosoof, d.w.z. met de belangeloosheid der wijsgerige overtuiging.
Het is hier niet de plaats, en het ligt evenmin in mijn bedoeling, die overtuiging zelf en de houdbaarheid ervan te verdedigen. Ik meen dat Emants, die enkel aan de wetenschap de mogelijkheid van een gestadige vooruitgang toekent, niet heeft voorzien dal zinspeelt hij in dit opstel reeds op de komende atoom-energie), dat de technische evolutie een zo geweldige vergroting van de middelen tot materieel geluk mogelijk zou maken. Maar zelfs al had hij dat beseft, dan zou dit, neem ik aan, nog niets aan zijn standpunt hebben veranderd. Want hij dacht zeker niet allereerst aan materieel