| |
| |
| |
Maartje Luccioni / Vier gedichten
Droom
Zinkgrauw en crême verf, mansarde's, ijzerwerk
En torentjes, verheft het huis zich, dreigend, smal
En hoog. Huis van een kindsheid, niet de mijne. Zerk
En stom getuigenis, bewegenloze val.
Terzij een landschap, vage woestenij, geen boom
Geen plant geen spriet. Een witte zandweg voert tot
De zon in vuur verbloedt, magenta vlammen, loom
Verzinkend. Hier, in 't mulle zand, ikzelf, en daar
Mijn opa, naast mij, bij mij, oud. Oranje weer-
Schijn raakt zijn witte linnen zomerjasje. Goud
Van zijn horloge blinkt. En dan: het droom-moment.
Hij struikelt, valt, ik kniel, maar hij ligt stervend neer,
Zijn leden licht gekromd, gewichtloos, broos als mout,
Een vlok, een vogelveer, zo wit - en mij benauwt
Een wanhoop onuitsprekelijk, o bloedend firmament.
| |
| |
| |
Byron in Venetie
Een stad waar niemand loopt, een stad voor
's Morgens per gondel naar het Lido: rit te paard -
An Englishman must have his exercise. Maar Byron
Is dik geworden: mollig toont de blanke hand.
's Avonds biljart, whisky met water, talk, en dan,
Bezoekers uit de weg, het werk aan zijn Don Juan.
Hij schrijft tot parelgrijs de morgen daagt, en zilver
Door de jaloezieën glinstert: de lagune.
Hij schrijft, het kan niet op, hij speelt met rijm,
Jongleert zijn stanza's, voegt verlekkerd verzen toe.
Al wat hem moest gebeuren, is geschied: hij draagt
In volheid en voldongenheid wat zijn afflatus schraagt:
De gruw der kindsheid, en de balsem - vriendschap;
Wat zijn persona aanricht (hij: magneet, passief).
Tenslotte, zomervrucht, sardonisch lot, Augusta.
Een onuitputbaar rijk, prismatisch, ciselé,
En wonderlijk compleet, een ei van Fabergé.
| |
| |
| |
Het visceraal begrip
‘O! dïe hart is bitterkos
bitterkos en wildekos’
- N.P. van Wijk Louw, Klipwerk.
Het enige begrip is visceraal
Begrip. Hier moet het peil getrokken. Rood
Triassisch hart wordt bitter kiezelvlees,
Zwart lavaglas van haat. O saurische
Seizoenen: vluchtig is beredeneerd
Begrip, verschietend snel kristallenspel,
Sterhelden brein's kaleidoscoop, een on-
Betrouwbaar vuurwerk, voze alchimie.
Wie niet zijn ingewand bewogen weet,
Kent geen begrip. Verstard in ijstijd, wacht
De eeuwig-rondende Sargasso-vloed,
Want woestenij heeft uit, het hart is eigen
Elementen-smelter, leer de loop
Van 't kruipend bloed, en beid zijn dag, zijn uur.
Diluvium, we live by grace alone.
| |
| |
| |
Biologisch bepaald
Vanwaar mij deze drang gewordt...? Te zwellen
en te zwellen, als een reuze pompel-
moes, en neer te liggen en de gong
te voelen door het lichaam gaan.
Persend te baren dan en in een meer van stilte
het kind te zien, het vreemde vochte kind,
dat zwaarder lijkt dan toen het in mij lag,
uitgedreven, los, apart, voorgoed.
Dan volgt verdoving, rust, en onbewustheid.
Je hebt het druk, het kind neemt al je tijd -
totdat na maanden weer die drang begint,
een machteloos verlangen zwaar te zijn,
en log, en rond, een jonge olifant.
O vrouwenzelfverheerlijking. Een truc
der evolutie, ingebouwd, dwangmatig,
onontkoombaar - blinde onderstroom
die trekt aan 't hart, o stroelend bloed,
dat rijzen wil en voeden nieuwe vrucht.
|
|