Tirade. Jaargang 10 (nrs. 109-120)(1966)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 244] [p. 244] Rutger Kopland Drie gedichten Nooit zag ik de bergen zo vastbesloten tegen de hemel of nooit, nooit, dat denk je dan als iets heel hevig en onherhaalbaar voorbij is, nooit kortom hing de hemel zo duidelijk zo stralend zo treurig gerafeld tussen de bergen en hier beneden gebeuren ogenschijnlijk geringe dingen, de rivier die altijd roerloos aan je voeten lag glijdt stil de hoek om, van de geiten die zoëven om je heen liepen is niets meer gebleven dan wat beweging in het riet en misschien is dat ook al de wind, de laatste hete bulten hooi zijn op wagens geladen en worden weggevoerd naar het gehucht en je ziet nog hoe het zich opent voor de paarden en sluit achter de rug van een boerenkind niet dat je dan wordt verstoten niet dat je dan wordt verdreven je loopt over de brug en stapt extra voorzichtig over een slapende hond in de zon. [pagina 245] [p. 245] Hampstead heath Je liep zo recht en bleek dat ik dacht wat ben je moe en lief en je zei wat is een bos van alleen maar berken mooi vind je niet Het was nog dat soort winter in Hampstead Heath dat aan ieder verdriet wel mee wil werken windstil, mistig, zonder verschiet Ik voelde dat de haren in je hals en de vacht van je mantel vochtig waren en over je schouder zag ik een vrouw die alleen haar honden uitliet. [pagina 246] [p. 246] Een psalm De grazige weiden de rustige wateren op het behang van mijn kamer ik heb geloofd als een bang kind in behang als mijn moeder voor mij gebeden had en mij weer een dag langer vergeven was bleef ik achter tussen roerloze paarden en koeien te vondeling gelegd in een wereld van gras nu ik opnieuw door gods landerijen moet gaan vind ik geen schrede waarop ik terug kan keren, alleen een kleine hand in de mijne die zich krampt als de geweldige lijven van het vee kreunen en snuiven van vrede. Vorige Volgende