Tirade. Jaargang 10 (nrs. 109-120)
(1966)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
Onder de schaarse papieren die Jan van Nijlen (+ 14 augustus 1965) heeft nagelaten, bevond zich het manuscript van de hier gedrukte jeugdherinneringen. Hij was aan die memoires begonnen omstreeks zijn 75e jaar, op verzoek van G.A. van Oorschot, die hem al vroeger tot het schrijven van Herinneringen aan E. du Perron had weten te bewegen. Maar hij blijkt er toen ineens niet meer mee doorgegaan te zijn, en heeft er ook van afgezien de laatste hand te leggen aan wat hij al geschreven had. Als hij het werk heeft laten verlopen is dat wellicht deels aan ongunstige materiële omstandigheden, deels toch ook aan zijn ontevredenheid met de zaak zelf te wijten geweest. Wie hem naar nieuws over de stand van zaken vroeg kreeg te horen, dat het maar gezeur van een oude man was, dat niemand kon interesseren. Een concreet bezwaar was de noodzaak om over nog levende personen te schrijven; dat mocht onder geen beding gebeuren, en naarmate het verhaal opschoot viel er uiteraard al minder aan te ontkomen. Ook het vooruitzicht om langzamerhand over eigen werk te moeten gaan praten zal geen spoorslag tot verder schrijven zijn geweest. De tekst zoals hij er nu uitziet, dat wil zeggen als een improvisatie, zou Jan van Nijlen natuurlijk niet voor openbaarmaking hebben vrijgegeven. Maar dat betekent niet dat wij tot achterhouden verplicht zouden zijn nu de auteur er niet meer is om hem bij te werken. Hij heeft hem alvast niet weggemaakt bij de grootscheepse opruiming die hij de laatste jaren van zijn leven onder zijn papieren heeft aangericht, en hij wist goed genoeg, dat wat een schrijver als hij nalaat te eniger tijd aan het licht komt. Ook heeft hij nooit gezegd, dat van de onderhavige tekst geen gebruik mocht worden gemaakt. Een en ander kan al een verantwoording opleveren om de publikatie niet achterwege te laten. De betekenis van Van Nijlen als dichter en de waarde van het geschrift op zich zelf zijn argumenten om die publikatie te bevorderen. Alleen is het nodig, de uitgave met de nodige voorzorgen te omringen | |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
om een verkeerde optiek vanwege de lezer onmogelijk te maken.
Het manuscript bestaat uit vier genummerde spiraalblocs geruit papier van 10,5 × 16,5 cm. De in principe aan één kant beschreven blaadjes zijn door de schrijver gepagineerd 1-231. Met pag. 231, de laatste, waarop maar een tiental regels staan, begint het vierde boekje, dat dus vrijwel geheel ongebruikt is gebleven. Op dat moment bestond kennelijk nog de bedoeling ermee door te gaan. Dat blijkt ook hieruit, dat onder de laatste tekstregel nog het nummer (9) van het te beginnen hoofdstuk staat. Het handschrift, in zwarte en blauwzwarte vulpeninkt, is goed leesbaar maar op verre na niet zo keurig als de meeste handschriften die Van Nijlen van zich liet uitgaan. Het laat heel wat doorhalingen en veranderingen zien, die op weinig na onder het schrijven zelf lijken te zijn aangebracht. Op taal, spelling (oud - nieuw) en interpunctie is het hoe dan ook niet systematisch nagelezen. Het geeft dus waarschijnlijk - op vele plaatsen vrijwel zeker - een eerste, en in elk geval een niet als definitief te beschouwen redactie.
Bij het afdrukken is ernaar gestreefd, het eigen karakter van de geïmproviseerde tekst zoveel als redelijk leek tot zijn recht te laten komen. Zou een diplomatische weergave de leesbaarheid opvallend in de weg staan, een te ver doorgedreven poging om de leesbaarheid, dat is de redactionele gaafheid te verhogen zou van haar kant allicht tot een vals beeld kunnen leiden. In beide gevallen zou een omvangrijk kritisch apparaat onmisbaar zijn om de schade te herstellen. Daarom wordt de tekst, binnen bepaalde grenzen, mèt zijn onvolkomenheden weergegeven, o.m. met zijn inconsequente spelling, ook van eigennamen. Die grenzen, die afwijkingen dus van het handschrift, zijn de volgende.
| |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
De tekst vertoont ondanks al die retouches nog zoveel oneffenheden dat hij er geïmproviseerd, spontaan, onaf blijft uitzien, zoals hij kennelijk gelezen moet worden. | |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
Een woord over de titel. Aanvankelijk luidde die Beknopt verslag van een jeugd - wellicht een verwijzing naar het Beknopt verslag dat het Belgische parlement daags na de vergaderingen uitgeeft in afwachting dat de volledige Handelingen kunnen verschijnen - en die titel is, als ondertitel dan, op de voorpagina van het tweede boekje blijven staan. Maar in het eerste boekje is hij geschrapt en daaronder is dan komen te staan Jeugdherinneringen van een eenzelvig man. In beide boekjes is met de rode balpen die ook voor de paginering heeft gediend, als hoofdtitel aangegeven Druilende burgerij, een ontlening aan het gedicht over het grootvaders-huis Second Empire (Verzamelde Gedichten 1903-1964, p. 347-348):
alles was grauw en dor en kil als ijs
in uw dood huis, druilende burgerij
waarin dan weer een toespeling op de ‘Rêveuse Bourgeoisie’ van Drieu la Rochelle gelezen kan worden.
Voor een juiste kijk op de chronologie zij gememoreerd, dat Jan (officieel Joannes Joannes Baptista Maria Ignatius) Van Nijlen te Antwerpen geboren is op 10 november 1884, als zoon van Constantinus Joannes Maria Van Nijlen (23 okt. 1858-14 aug. 1939) en Maria Coleta Patricia De Beucker (16 maart 1854-26 juli 1940), die in 1882 in het huwelijk waren getreden. Het ‘certificat’ dat aan ‘Mr. Van Nylen Jean’ door ‘Mr Serigiers Léon, Recteur du Collège Notre-Dame à Anvers’ na volbrachte klassieke humaniora werd afgegeven, draagt als datum van officiële bekrachtiging 6 augustus 1903.
C. Bittremieux |
|