op in te gaan, want nergens wordt ook maar iets helder of zelfs maar zichtbaar, behalve onmacht.
De roes van de alkohol, of van welke andere stimulans ook, is niet iets verwerpelijke. Voor gevoelige en begaafde mensen is deze roes zelfs iets onontbeerlijke, en de vervolging van de marihuana is in wezen niets anders dan een calvinistische heksenjacht op een kruid dat niet schadelijker is dan tabak of alkohol. Maar de vraag waar het voor de kunstenaar om gaat, is en blijft deze: ‘Hoe maak ik mijn roes dienstbaar aan mijn kunst?’ De roes van alkohol, ‘weed’ en andere stimulantsia geeft visioenen, illusies, euforieën en een - meestal vals - gevoel van vergroot associaatsievermogen, maar de drempel van de zelfkritiek gaat omlaag of, zoals kennelijk bij de schrijver van dit boek, verdwijnt zelfs geheel. Kunst is orde, keuze, stilering. De kunstenaar moet scheppen, dat wil zeggen de chaos bedwingen en ordenen, en hij moet niet de spreektrechter worden van straatgeluiden, en van allerlei willekeurig, ijdel geklap. Wie dronken of gemarihuaneerd schrijft vergeet maar al te gauw, dat zijn werk ook zonder graanboeljon, respektievelijk sticks, moet kunnen worden gelezen. Wat de beschonkene het toppunt van diepzinnigheid toeschijnt, is, voor de mensen buiten, van elk belang ontbloot. Wat koopt de lezer ervoor, dat iemand, onder invloed van bijvoorbeeld L.S.D., een brood dat op tafel staat, ziet ademen, als deze waarneming niet in een verband wordt weergegeven, dat artistieke ontroering vermag teweeg te brengen? Daarzonder heb ik liever, dat mijn half volkorentje zich koest houdt: zoals alles is, vind ik het al erg genoeg.
Drink, snuif, prik en slik, zou ik zeggen, maar maak jezelf niet wijs dat je uit een ampul te voorschijn zoudt kunnen toveren, wat je inktpot je blijft weigeren.
Nogmaals: marihuana lijkt mij een in zichzelf even onschuldige stimulans als bijvoorbeeld alkohol. Leven zonder alkohol is voor mij zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, maar er is geen ogenblik, waarop ik niet besef dat de alkohol de vijand is van mijn scheppend vermogen en van mijn werk. Misschien kan Simon Vinkenoog niet, of zeer moeilijk, buiten marihuana. Dat feit maakt noch hem, noch zijn werk, minder of meer belangwekkend. Het is bijzaak. Geen bijzaak is het onontbeerlijke besef dat, als er tenslotte gewerkt wordt, dit zal moeten geschieden in de dolmakende leegte van de onthouding, of in de kleffe wanhoop van de kater.
‘Op elk niveau een boek’. Dat blijkt wel. Maar schrijven is nog heel wat meer dan ‘waarnemen’. Elkaar gelijk zitten geven bij de kruik of de jampot met weed is nog niet hetzelfde als het schrijven van leesbaar proza. De mens wordt nu eenmaal, behalve de Dood, niks kado gegeven.
v.h.R.