volg op. In beide verhalen komt de figuur van de verlofganger voor.
In Verstandhouding combineert Van Oudshoorn deze naamloze (let wel!) met de veel oudere Verwaayen, die het voltooide evenbeeld blijkt te zijn van de ondergangsfiguur die de verlofganger dreigt te worden. In De groote Andries wordt deze geconfronteerd met een schoolkameraad, Andreas Stelhorst. Het manuscript suggereert in de nummering van beide verhalen als I en II (respectievelijk 27 en 14 bladzijden van een notitieboekje, formaat 11,5 × 18 cm), dat Van Oudshoorn oorspronkelijk de bedoeling heeft gehad een roman te schrijven. Heeft hij daarbij de verlofganger tot een symbolische figuur, een soort retraitant, willen maken, een hoofdfiguur die door confrontatie met telkens andere bijfiguren op het spoor komt van eigen bedoelingen? Wij kunnen er slechts naar raden.
Eén dwanggedachte van de verlofganger wordt in beide verhalen uitgesponnen, en wel die omtrent de oorlog. In beide gevallen praat hij aanvankelijk tegen de banken. Pas wanneer de verlofganger zijn betoog over de oorlog voert tot aan de opmerking dat slechts zij ‘die reeds lang voor den oorlog met het leven afgerekend hadden’ (DNG, 1922, deel I, blz. 213) heelhuids uit de katastrofe van de eerste wereldoorlog gekomen zijn, voelt Verwaayen zich geheel in de ban van zijn woorden. Immers, we concluderen het al lezend, noch Verwaayen noch de verlofganger hebben ooit aan de samenleving deelgenomen: ‘Zij hadden in geestelijke vereenzaming reeds doorgemaakt, wat de anderen zoo deerlijk aan den lijve moesten ervaren en toen het kaarten-huis der leugen-maatschappij omver geblazen werd, zullen zij hoogstens, zonder al te groote verwondering en met stil leedvermaak misschien, gedacht hebben: ahah, ook dàt nog’ (blz. 214).
Dat er verstandhouding ontstaat tussen twee mensen die deze zelfde levenservaring de hunne moeten noemen, spreekt vanzelf. Zij zijn er beiden verlegen mee. De verlofganger voelt zich beschaamd, maar toch betekent deze trieste verstandhouding een lichte bevrijding: ook in het eenzaam zijn kan men gemeenzaam zijn.
Hoe somber van symboliek is dan het einde van het verhaal (of hoofdstuk): ‘Toen reden ze weg. De klepperende