grenzen van ‘valid art’ overschrijden. In zijn romans is er een teveel van het afstotelijke, dat bovendien niet ter zake doende is. Het draagt niets tot de behandeling van het gekozen onderwerp bij. ‘There comes a moment,’ vindt McGuinness, ‘when the most sincere investigation of man's depravity recoils upon itself.’ Dit is een oordeel dat, voorzover het Wilson aangaat, jarenlang op zich heeft doen wachten. Trouwens, het zou de moeite waard zijn, ook het werk van andere auteurs hieraan te toetsen, waaronder, natuurlijk, dat van enkele Nederlanders.
Onder de kritische en analytische stukken in The London Magazine zijn het echter de bijdragen van Brigid Brophy die de laatste tijd het meest hebben uitgeblonken. Aan deze schrijfster is intussen eind verleden jaar een van de twee jaarlijkse London Magazine-prijzen - een magnum champagne - toegekend, en wel voor haar boek Black Ship to Hell, een analyse van geweld in de contemporaine beeldende kunsten, muziek, literatuur, psychologie enz.
Brigid Brophy, die ook romanschrijfster is, heeft zowel stukken over schrijvers: Katherine Mansfield, Françoise Sagan, Gide, Miller (reappraisals) bijgedragen als twee bijzonder rijke beschouwingen: The Rococo Seducer (over Don Giovanni, Clarissa, The Rape of the Lock, Les Liaisons Dangereuses) en The Importance of Mozart's Operas. Haar kennis is zo veelzijdig, haar denken zo vlug, lenig en actief, dat men vaak bij het lezen van haar stukken hijgend en puffend achteraan komt lopen. Het loont toch de moeite, die vernedering. Soms zegt zij in een paar woorden, en passant als het ware, dingen waarover anderen een heel boek zouden moeten schrijven. Bij voorbeeld: The purpose of art, like the purpose of life, is non-existent (or at least it does not declare itself).’ En dit: ‘The arts of the mid-twentieth century are in danger precisely of forgetting that art is art.’
Als critica kan Brigid Brophy meedogenloos zijn, van een lachende venijnigheid. Boven haar bespreking (juni '63) van Henry Millers Tropic of Cancer, dat de Britten thans ook mogen lezen, zet zij de kop: The Last Time I F.ck.d Paris. Zij vindt dat alles wat Miller ons over Parijs te zeggen heeft is: ‘Miller was here.’ Over Miller en over zichzelf schrijft zij: ‘Henry Miller spills his warm human guts at our feet. His guts turn out to consist of the rhetoric of Walt Whitman (whom he idolizes), an unaimed invective perhaps inspired by Nietzsche, some of the more banal images of surrealism, plus Henry Miller 's own persistent image of human excrement, which he relies on to shock and soil our minds at each repetitive encounter, quite as though he did not know it is a substance we all produce every day. (Perhaps he believes this, too, is an originality on his part).’ Zijn favoriete thema is: ‘I've got genius’ - O, and a penis, voegt Brophy er aan toe: ‘We'll come back to the second, which he probably has got. Genius he has not.’ (Eerlijkheidshalve moet vermeld worden, dat de critica een onderscheid maakt tussen