| |
| |
| |
Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit
Snobs zijn mensen die een tijdschriftnummer over snobisme samenstellen, waarin ieder artikel begint met een definitie van snobs, en waar verderop in ieder artikel blijkt dat de schrijver ervan aan die definitie voldoet. Daar doe ik niet aan mee, want ik sta daarboven, en men verwacht blijkens een recente brief van Salvador de Madariaga, een briefkaart van G.K. van het Reve, en een telegram van iemand anders, van mij een serieuze bijdrage. Het kan deze maand niet zo sappig, want ik zet u een foutloze redenering voor met een hoop getallen, die pas onfeilbaar is, als u hem niet gelooft.
| |
Hoeveel schilderijen zijn er?
Stel we waren kleiner. Als torretjes of zo. Kleiner worden heeft alleen zin als de rest even groot blijft. Verfklodders blijven dus hun oude grootte bewaren, laten we zeggen een oppervlakte van 1 vierkante millimeter. Maar de schilderijtjes, waar wij torgrote mensen naar kijken, zijn maar twee vierkante millimeter. Er kunnen dus net twee verfklodders op een schilderij.
Hoeveel kleuren zijn er eigenlijk? (Dat zijn van die vragen: Luxemburgse wandelaar: ‘Hoeveel stenen liggen er in dit land?’, verloofde: ‘Hoeveel keer?’) Laten we royaal zijn, en zeggen dat er 1000 kleuren kunnen worden onderscheiden. Dan zijn er met die twee verfklodders dus precies 1000 × 1000 = 1 miljoen verschillende torrenschilderijen te maken. Nu gaan we wat groeien. We genieten nu van schilderij en met wel vier verschillende verfkloddertjes, dat zijn er dus niet minder dan 1 biljoen (miljoen maal miljoen). Hoe groter wij, en onze schilderijen, worden, hoe meer verschillende er zijn. Tenslotte worden we zo groot als we zijn. Onze schilderijen zijn tien vierkante meter, dat is tien miljoen vierkante millimeter. Die tienmiljoen verfkloddertjes van duizend kleuren geven ons dus trecentiljoen (een 1 met dertig miljoen nullen) schilderijen. Meer zijn er niet.
Hoeveel schilderijen hebben we er al? Weer zijn we royaal, en rekenen we alle onafgemaakte, verbrande, nooit geziene
| |
| |
schilderijen, fotoos, tekeningen en urinoirinscripties sinds de schepping van de wereld mee. We komen dan zeker niet boven de honderd miljoen. Dat is dus verwaasloosbaar klein bij die trecentiljoen mogelijke schilderijen. Er is dus nog veel werk te doen. In dit licht moet men de ‘abstracte’ kunst zien. De monochronen van Klein zijn een duidelijk begin van een ambitieus programma om die trecentiljoen schilderijen systematisch te gaan vervaardigen: eerst alle verfkloddertjes blauw, dan één rode in een hoekje, enzovoorts.
‘Abstract’ is trouwens een heel verkeerd woord. De traditionele schilderkunst is abstract, want daar wordt een melkmeisje geabstraheerd tot een verzameling verfspatten. Het schilderij, dat melk noch meisje voorstelt, is juist niet abstract, maar de voorstelling van een verzameling verfspatten als een verzameling verfspatten, concreter kan het niet. Elke Appel is een concreet verslag van hoe een meneer Appel zich gedurende een uur gedroeg in de nabijheid van verftubes en een doek. Maar laat ik een autoriteit aanhalen:
| |
Gaaf en God
In het Algemeen Handelsblad van woensdag 24 juli jongstleden is de hele pagina 5 gevuld met een interview met Pater Thomas Rodr. Deze zegt:
‘Als je zo met vormen bezig bent en dan terugkijkt in de natuur en daar die prachtige vormen ziet, zomaar voor het grijpen, en ziet hoe alles evenwichtig in elkaar zit en logisch met elkaar is verbonden, moet je toch wel begrijpen, dat hier een groot kunstenaar achter staat. Dat is voor mij toch wel het bewijs van het bestaan van iets of iemand die machtiger is dan wij. Ik noem het God.’
Hierbij zou men kunnen opmerken dat men iets wat machtiger is dan wij net zo goed Stoomwal of Aardbeving kan noemen, maar het aardige is dat Pater Rodr even verder in het interview zelf de denkfout in het godsbewijs aanwijst. We lezen namelijk.
‘Het typische is,’ merkt de pater grinnekend op, ‘dat je aan de houding van meisjes kunt zien of ze nog gaaf zijn. Tenminste als je er een studie van hebt gemaakt. Zo heeft iedere vorm iets te zeggen.’
Nu staat het gelukkig vast dat paters niet experimenteel kunnen onderzoeken of een meisje ‘gaaf’ is. Het begrip ‘gaaf’
| |
| |
is dus iets wat hij alleen kan afleiden uit het uiterlijk. Maar dan is het dus een cirkel-redenering om te zeggen ‘wat typisch dat je kunt zien of ze “gaaf” zijn’. Hetzelfde trucje past hij in zijn godsbewijs toe. Rodr vindt de natuur prachtig, evenwichtig en logisch. Dat is zijn goed recht. Er is echter niets intrinsiek prachtigs aan een douchecel, niets evenwichtigs aan een rotte appel, niets logisch aan een pater, en de meeste Maanbewoners vinden het hier dan ook lelijk, onevenwichtig en onlogisch, waaruit ze afleiden dat God niet bestaat.
Wie ‘gaaf’ in een meisjeshouding legt, haalt dat er ook weer uit, wie God in de natuur legt, haalt hem er ook weer uit.
Het merkwaardige is nu dat pater Rodr een abstract beeldhouwer is. Hij gaat dus de vormen die God in de natuur heeft gelegd nog uitbreiden met eigen vindingen. Voor het aantal beelden geldt eenzelfde redenering als voor schilderijen. Het zijn er wat meer, omdat er diepte bij komt, maar het zijn er niet zoveel meer, omdat we alleen de buitenkant zien: het beeld van een zwaan met binnenin een holte in de vorm van een fluitketel is voor ons het zelfde als het beeld van een zwaan sec.
| |
Hoeveel levens zijn er?
Tienduizend schilderijen achter elkaar zijn een film. Zo is dus ook het aantal films uit te rekenen. Een levensloop kan men definiëren als de opeenvolging van alle situaties die een persoon bij zijn leven heeft aanschouwd, als een 80-jarige film dus. Hoeveel levenslopen zijn er? Volgens dezelfde rekensom als daarnet worden dat er honderd octiljoen, laten we dat het getal N noemen.
Eigenlijk zijn het er minder dan N, want niet alle film-levenslopen zijn mogelijk. Denkt u maar eens aan die film, waar iemand een uur onder water blijft, zijn eigen voeten opeet, of met een IQ van onder de honderd minister-president wordt. Van deze reductie zullen we geen gebruik maken. Onthoud u dus: er zijn N verschillende levenslopen, meer niet.
| |
Haren
Zijn er twee mensen met evenveel haren? Dat is de vraag die ik mijn vrienden stelde tot ik er geen meer had. Ze antwoordden namelijk: ‘nee’ of ‘dat zou wel heel toevallig zijn’, terwijl alleen een ongekwalificeerd JA op zijn plaats is. U
| |
| |
begreep dat natuurlijk al, maar terwille van die vrienden leg ik het nog even uit:
De vraag ‘zijn er twee mensen met evenveel benen?’ is niet moeilijk te beantwoorden. Een mens heeft immers, om met alle zegeningen van de moderne farmaceutische industrie rekening te houden, nul een twee drie of vier benen. Zo gauw je dus zes mensen bij elkaar hebt, moeten er twee zijn met evenveel benen. Nu de haren. Een mens heeft nooit meer dan 100.000 haren. Er zijn veel meer dan 100.000 mensen. Er moeten dus twee mensen met evenveel haren zijn. Duidelijk? Een meisje, dat ik in alle opzichten onvoorwaardelijk bewonder, zei op dit punt: ‘Ja, ja, ik weet het nu wel, maar echt begrijpen kun je het toch niet.’ Het is net anderom, Abbie: we kunnen maar heel weinig dingen echt begrijpen, maar zulke logische koeien dat er twee mensen met evenveel haren moeten zijn, kan iedereen begrijpen.
| |
Een belangrijke ontdekking
We zijn nu vlak bij de verrassende conclusie. Nog één gegeven hebben we nodig: hoeveel mensen zijn er ooit geweest? Vermenigvuldig het aantal jaren, dat we op aarde rondlopen met de minimale bevolking, en deel door de gemiddelde mensenleeftijd, en je krijgt een getal boven de 10 deciljoen. Dit getal noemen we M. Weet u nog wat N was? Ziet u dat M groter is dan N? Weet u de harenredenering nog? Omdat er meer mensen zijn, dan iemand aan haren op zijn hoofd kan hebben, moeten er twee mensen met evenveel haren zijn. Omdat er meer mensen geweest zijn, dan een mens aan levenslopen kan hebben, moeten er twee mensen met dezelfde levensloop zijn.
Met die haren kon het gebeuren, hoe onwaarschijnlijk het ook is, dat er ergens een man rondloopt, die als enige in de wereld precies 40.000 haren bezit. Zo zou er een mens kunnen bestaan met een volstrekt unieke levensloop, en dat bent u dan vanzelfsprekend. Maar nu zijn levenslopen, anders dan haren, besmettelijk: als twee mensen eenzelfde levensloop hebben, moeten hun respectievelijke ouders, echtgenoten en kinderen ook voor een groot gedeelte dezelfde levensloop hebben. Mensen, het moet maar eens gezegd, hebben nu eenmaal met elkaar te maken, ze komen dus in elkaars levens- | |
| |
lopen voor. Alleen een kluizenaar kan los van alle anderen een unieke levensloop bezitten. Maar daar we per definitie nooit een kluizenaar zullen ontmoeten, kunnen we hem buiten beschouwing laten.
| |
Waarom u het niet gelooft
Redeneringen in literaire tijdschriften zijn vervelend, erg vervelend of minder vervelend, maar ze zijn nooit na te gaan. Maar hier las u een redenering waarvan u iedere stap kunt narekenen. U moet dus wel in de conclusie geloven. Maar ik weet dat u het niet doet, en ik zal u uitleggen waarom. De ontdekking die we deden is komisch en huiveringwekkend, zoals tweelingen, Rohrschachplaatjes en alle andere symmetrieën in de natuur komisch en huiveringwekkend zijn. U vindt het niet prettig dat er al vele mensen net zo'n leven als u beleefden. Zo fijn is uw leven wel niet, maar het was tenminste het uwe, nu blijkt dat u het met vele anderen moet delen. Om verwarring te voorkomen: ik beweer niet dat al die voor- en dubbelgangers van u volkomen identiek waren: er zat wel eens een bloedlichaampje een centimeter verschoven, maar, en dat is essentieel, het verschil is te klein dat u het merkt. Twee doosjes, in de een zit een gouden ring, in de andere een pad. Als die doosjes nooit opengaan, en er geen mogelijkheid is te zeggen wat erin zit, dan noemen we die doosjes gelijk. In die zin bent u gelijk aan vele andere personen. Wanneer u tijdens het lezen van deze zin slikt (probeert u nu maar niet om niet te slikken. Als ik wil dat u slikt, dan slikt u. Goed, mooi geslikt), dan kunt u er zeker van zijn dat, zoveel miljoen jaar geleden, een persoon met precies dezelfde neusgaten, schaamtes en verlangens als u, óók slikte. Uw voorganger slikte tijdens het lezen van dezelfde zin in een tijdschrift dat toen ook al Tirade heette. Dit hele artikel, plus de ontdekking, die er in geopenbaard wordt, is dus al gepubliceerd. Mijn ontdekking is plagiaat. Als de mensen, die het indertijd lazen, er in geloofd hadden, zou het als een belangrijke culturele verworvenheid onthouden zijn, en op de scholen onderwezen. Dit is niet het geval, waaruit ik afleid, dat men het indertijd al niet geloven wilde. Net als toen zult u dus ook nu de redenering niet willen slikken.
Ik zal me er, net als toen, niets van aantrekken.
H. Brandt Corstius
|
|