| |
| |
| |
[Tirade januari 1963]
Sarkofaag
Joseph-Arthur de Gobineau
Les Pléïades 1874
1
Een grote roman schrijven met louter achtenswaardige personages is niet gemakkelijk. In de twintigste eeuw zou het onmogelijk zijn, maar ook in de negentiende was het geen lichte opgave. Wie was de auteur die deze krachttoer heeft volbracht?
Joseph-Arthur, graaf de Gobineau (1816-1882) was een veelzijdig man. Geleerde, diplomaat en kunstenaar. Hij beoefende de wetenschap op vele terreinen. Hij was archeoloog en muntenverzamelaar, taalvergelijker uiteraard, schedelmeter, godsdiensthistoricus en ethnoloog. Maar de geleerde was een pionier en een fantast. Iemand met geniale flitsen die echter veel te slordig omsprong met zijn materiaal. Die een theorie bewezen achtte waar een ander slechts werkhypothesen had opgesteld. Die de feilen van zijn rassenleer niet vermocht te zien omdat daar een rechtlijnige ontwikkeling beschreven werd die klopte met zijn pessimistische kijk op de mensheid. Door de grenzenloze rasvermenging verkeert de wereld sedert twintig eeuwen in het laatste stadium van verval: ‘la prévision attristante, ce n'est pas la mort, c'est la certitude de n'y arriver que dégradés.’ Gobineau was een geleerde zonder skepsis, morele en wetenschappelijke. Hij stond pal voor zijn eigen ontdekkingen. Hij zou Galileï wel eens laten zien hoe het hoorde. Het spreekt vanzelf dat de voorzichtige wikkers in West-Europa deze fieldworker argwanend gadesloegen. De klap kwam toen Gobineau een methode uitdacht waarmee het spijkerschrift op zes manieren gelezen kon worden. Hij had zich definitief geklasseerd als amateur.
| |
| |
Gobineau was diplomaat, maar alleen plooibaar als hij kon bewonderen. De Perzen was hij een Pers, omdat hij hun schelmerij en hun hoog ontwikkelde beleefdheid naar waarde wist te schatten; de Grieken kon hij geen Griek zijn omdat hij gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel in een moderne staat onvergeeflijk vond. De Perzen waren een oud volk en een jong volk inéén; van de negentiende eeuwse Grieken zag Gobineau alleen het kinderlijk gedrag. De diplomaat was een kosmopoliet. Hij was dit zeldzame verschijnsel: een Fransman die uit zijn huid kon kruipen. Die andere volken zag niet zoals ze door Fransen gezien worden, maar zoals zijzelf zich voelen. De diplomaat was een aristocraat. Ondenkbaar op pantoffels. Hoffelijk, maar ijzig beleefd; hartelijk, maar uit de verte. Zijn dochter Diane schrijft over hem: ‘Hij heeft me nooit getutoyeerd. Ik ben nooit vertrouwelijk met hem geweest, of op mijn gemak in zijn nabijheid.’ Gobineau hield afstand. Deze eigenschap belette hem niet vrienden te maken. Hij correspondeerde met Mérimée, met Bulwer Lytton en met dom Pedro, keizer van Brazilië. In zijn jeugd was hij secretaris van Tocqueville en tijdens diens kortstondig ministerschap in 1848 kabinetschef. In later jaren logeerde hij geregeld bij Richard en Cosima Wagner.
Gobineau was kunstenaar. Hij beitelde gave, maar enigszins academische sculpturen. Hij was fabrikant van gelegenheidsgedichten, toneelstukken en een reeks renaissanceschetsen, die zelfs werden opgevoerd (in Duitsland). Hij vervaardigde historische romans, die vlot als feuilleton gepubliceerd werden, maar zelfs de pluspunten van Dumas en Walter Scott ontberen. Hij was de auteur van een reeks verhalen, waarvan sommige exotisch zijn en sommige zeer goed. Hij was tenslotte de schilder van het sterrebeeld der Pleiaden, de koningszonen zoals hij ze noemde, de enige individuen wier lot betekenis heeft in een wereld die ten dode is opgeschreven.
| |
2
‘Les Pléïades’ is een liefdesroman. Er worden vriendschappen in beschreven en varianten van de amour-passion. Een aantal figuren cirkelen om elkaar en oefenen aantrekkingskracht op elkaar uit, waardoor wisselende combinaties tot
| |
| |
stand komen, uitlopend op een definitieve constellatie die de lezer wel bevredigt. Het thema is misschien ontleend aan ‘Die Wahlverwantschaften’, dat tot Gobineau's lievelingslectuur behoorde, maar de toon daarvan is anders, en naar mijn gevoel veel minder echt.
Een groot mannenverslindster is gravin Tonska, een Poolse, gezegend met een leeg hart en een volle verbeelding. Tot haar slachtoffers behoren Jean-Théodore, regerend in het vorstendom Burbach, de markies de Candeuil, waarover later, en Conrad Lanze, Duits beeldhouwer. Als deze laatste bijna vernietigd is betert Tonska haar leven, niet dan na ons vergast te hebben op een serie prima-donna-taferelen.
Jean Théodore is een koppig en amusant heer, die in de herfst van zijn leven valt voor zijn nichtje Aurora, een totale ineenstorting nadert omdat zij hem afwijst met de woorden: ‘N'exige pas ce que l'honneur défend’ (hij is namelijk getrouwd en wil scheiden), en die tenslotte toch een gelukkig gezin sticht aan de kust van Dalmatië.
Het is niet uit te maken inhoeverre de personages door de schrijver representatief voor hun natie geacht worden. In elk geval tekent hij zijn landgenoten als zeer bekrompen lieden. De enige Franse Pléïade die levend de eindstreep haalt moet het zonder liefde stellen; hij wordt een verdienstelijk taalgeleerde.
Wat de Engelsen in het boek betreft is het merkwaardig dat Gobineau exact vooruitloopt op de standaardmening die daarover in het tegenwoordige Frankrijk heerst: ‘moins intelligents que nous, ça oui, mais avec plus de caractère, et est-ce que cela n'est pas plus important dans la vie, je vous le demande?’ Het is inderdaad veel belangrijker; zodra de Britten Nore of Harriet aan een grondig gewetensonderzoek beginnen komt alles voortreffelijk in orde. Zij reageren niet onnatuurlijk maar wel voorbeeldig op verleidingen. Opvallend is dat de negentiende eeuw voor dit roerende paar slechts warmte over heeft. Voor de huidige lezer zijn ze van categorie veranderd, niet langer meer dimensionaal, maar plat geworden. Een Engelsman zonder dubbele bodem is tegenwoordig een onwaarschijnlijke romanfiguur.
Boeten bij een herwaardering sommige personages uit ‘Les Pléïades’ aan overtuigingskracht in, andere die door de tijd- | |
| |
genoten vluchtig worden afgedaan blijken als scheppingen sterker te zijn omdat de banden waarmee zij aan hun maker vast zitten steviger zijn, maar meer verborgen.
De markies de Candeuil werd terzijde geschoven als een romantisch relikt. Men geloofde in 1880 niet meer in de held die wegkwijnde aan zijn liefde. Driekwart eeuw later is het mogelijk Candeuil anders te bezien. Natuurlijk is hij een excessieve, en misschien wel ongezonde droomgestalte van de schrijver, maar daar ligt zijn betekenis niet. Psychologisch is Candeuil een belangwekkende figuur omdat hij lucide is, omdat hij klem zit in zijn situatie en daarin een helder inzicht heeft. Candeuil is het voorbeeld van iemand die zijn fysieke reserves uitput doordat hij psychisch onder grote spanning leeft. Zijn liefde is uitzichtloos; hij concentreert zich op een pis-aller, maar verliest daarvoor gaandeweg zijn interesse. Zoals hij voorziet mondt zijn leven uit in grauwheid, dus ontbreekt hem de impuls verder te gaan. Candeuil is een wanhopig geval, in Gobineau's glanzende wereld de enige bedreigde gedaante. Dat Gobineau er behoefte aan had Candeuil te scheppen bewijst dat hij ook werd aangetrokken door de negatieve pool van het leven, iets wat men overigens al had kunnen constateren in zijn vreemde roman uit 1849 ‘Ternova’, waar hij als eerste het slagveld beschrijft, niet als het veld van eer, maar als een poel van modder, en in de geharnaste novelle ‘Adélaïde’, de als schaakspel gepresenteerde strijd tussen moeder en dochter om een man. Artistiek is Candeuil interessant omdat hij de enige romanfiguur is die zich verdicht. Hij wordt ondoorzichtig, terwijl de andere personages transparant worden. Candeuil is de enige gestalte die zijn menselijke geheimzinnigheid behoudt, die de lezer ontsnapt. Nog in een ander opzicht is Candeuil een verdicht en dus solide personage: hij analyseert zijn lot zonder declameren, hij geeft - uitzondering bij Gobineau - nooit toe aan de verleiding van te grote of te talrijke woorden. Candeuil is werkelijk de incarnatie van de discipline onder hoge druk, ook als we zijn gedrag overbrengen in een
ander vlak: het optreden van de schrijver. De passages betreffende Candeuil zijn de scherpst geformuleerde en de meest geserreerde uit het hele boek; Gobineau vindt, zodra hij over Candeuil gaat spreken, vanzelf zijn ware ritme.
| |
| |
Een andere figuur waar tegenwoordige lezers met nieuwsgierigheid naar staren is Liliane Lanze, het zusje van Conrad, een klein Pleiadetje, want nog jong. Men mag haar een historisch personage noemen, zij vertegenwoordigt een type dat niet meer bestaat. Over zijn jeugd peinzend heeft François Mauriac het geconstateerd: ‘Une vraie jeune fille, cette créature artificielle, cela n'existe plus.’ In Nederland hebben we gelukkig als gedenkteken Eline Vere, weliswaar een negatieve incarnatie van het verschijnsel, maar toch voldoende charmant boudoir-artikel.
Liliane is een wezen verstoken van alle contact met de realiteit, beschermd en beperkt, maar nog gracieus, want edelmoedig en op de buitenwereld gericht. De gesprekken tussen Liliane en de kroonprinses, een jeugdige godsdienst-fanate, zijn kostelijk. Misschien is Liliane zo goed beschreven omdat het verschijnsel ‘jeune fille’ ergens met Gobineau's natuur verwant was. In zijn beschrijving van Liliane zit zelfspot en vertedering, ook Gobineau had eigenlijk een voorliefde voor die suikertaartridders ‘délicieusement sucrés et foncièrement parfumés dans leur personne’ waar Liliane onbewust van droomt. Ook Gobineau kon de geringste uiting van geestelijke grofheid slecht verdragen, ook hij had een naïef soort preciositeit moeten overwinnen.
| |
3
‘Les Pléïades’ is een typische negentiende eeuws boek, uitgegeven in 1874. Het merkwaardige daarbij is dat het niet past in het Franse literaire klimaat van die tijd. Flaubert had al gepubliceerd, Daudet en zijn ‘Lettres de mon moulin’ gaven de toon aan, Maupassant en Zola kwamen naar voren. De Fransen hebben Gobineau daarom uitgemaakt voor een vertraagd romanticus, iemand die eigenlijk hoorde bij de generatie van Musset en Stendhal. In wijder verband bezien past ‘Les Pléïades’ echter precies in de tijd waarin het werd geschreven. Het is namelijk Victoriaans. Victoriaans zonder de negatieve bijklank die deze term tegenwoordig bezit. Het stamt uit de hoogtijdagen van deze periode, toen het patriarchale gezinsleven nog als weldadig en natuurlijk werd ervaren. Het is ook een boek van voor het verval der personages, uit een tijd die romanfiguren nog niet als kleinzielige,
| |
| |
tot mislukken gedoemde of in elk geval ontoereikende mensen zag. Het is een boek waarin woorden als waardigheid, eer en laagheid hun volle lading nog bezitten. Het is niet een boek van mensen, het is een boek van zielen. Karakteristiek in dit verband is Gobineau's omschrijving van het begrip ‘honnête homme’ - een term die nogal wat verschillende inhouden heeft gehad in de loop der eeuwen -; een ‘honnête homme’ is iemand ‘qui se sent une âme’. De renaissance heeft voor Gobineau (en meer nog voor zijn exegeten) met al haar luister en kracht één tekort: Mangel an Seele. En toen prins Jean-Théodore bepaalde sensaties had merkte hij ‘qu'il y avait quelqu'un dans son coeur, et en regardant it y trouva Aurore’. Dit is ongetwijfeld de wijze waarop ‘une âme’ eigen verliefdheid ontdekt.
Gobineau moge in Frankrijk een geïsoleerd schrijver zijn geweest, er is een Engels auteur met wie hij in menig opzicht verwant is. George Eliot schreef in dezelfde periode als Gobineau; ook zij kwam pas op oudere leeftijd tot literaire ontplooiing. Ook zij was uiterst serieus. En deze karakteristiek van haar werk is letterlijk van toepassing op ‘Les Pléïades’: ‘her world is the world of will, the smithy of characters, a place of knowledge and judgement’.
‘Les Pléïades’ beschrijft immers het gevecht dat een aantal mensen moeten leveren om de liefde in hun leven te integreren. Daarbij biedt elk gesprek iemand de kans boven zichzelf uit te stijgen. Wij zien de edelmoedigheid voortdurend in bedrijf.
Van het Victoriaanse klimaat bezit Gobineau twee elementen: de veiligheid en het geloof aan de wil, aan de mogelijkheid van morele verbetering.
Een van de meest aantrekkelijke kanten van veel negentiende eeuwse boeken is de veiligheid die ervan uitstraalt. ‘Edmund Wilson heeft dit in een beperkter zin literair comfort genoemd. Sherlock Holmes zat voortdurend met problemen opgescheept, maar hij miste nooit de trein. De Victoriaanse held kan het heel zwaar hebben; ergens wacht hem altijd het hoekje bij de haard.
Veiligheid en zedelijke strijd zijn aspecten die bijeenhoren in dit klimaat. Het bestaan kan moeilijk zijn, de zeeën kunnen hoog gaan, het levensdecor ligt vast. De negentiende
| |
| |
eeuwse held kan opereren vanuit een ommuurd gezin, vanuit een tolerante vriendenkring. De basis van zijn bestaan is hecht; hij heeft de gelegenheid zich te concentreren op zijn plicht.
Veilig leven ook de personages in ‘Les Pléïades’. Psychisch: elitezielen bezien elkaar nog zonder wantrouwen. Materieel: koningszonen zijn bevoorrecht zonder kwaad geweten. Sociaal: zij profiteren zonder krampachtigheid van hun maatschappelijke positie. Ze beeldhouwen wat, ze regeren wat, ze studeren soms. Ze ontmoeten elkaar; de een reist de ander achterna. ‘Les Pléïades’ bestaat eigenlijk uit één lange reeks ontmoetingen. Van twee soorten. Een ontmoeting in een test of een feest. Inspanning of ontspanning. Nooit neutraal, nooit nutteloos.
Ook de feestelijkheid uit de vorige eeuw is van het veilige type: ze heeft de besloten sfeer van het familiefeest. Het uitstapje naar buiten is een van de heerlijke motieven uit deze eeuw. Met een geamuseerd heimwee kijkt de huidige lezer naar de bedrijvigheid van de Pickwick-club; naar de studenten van Potgieter, die zo'n bedaard reisje naar het Gooi maken, en in ‘Les Pléïades’ naar het brave gedartel van de jongelui in de bossen. Het familiefeest is nog geen bezoedelde ervaring; het hoort nog tot de mythen van het gezinsleven. Het happy end past helemaal in deze sfeer; aan het eind van het boek komen de personages veilig thuis. Zij hebben het trouwens verdiend. Het hele boek door hebben zij hun plicht gedaan; op elke bladzij werd hun waarde als mens aanschouwelijk gemaakt. Het happy end is psychologisch noodzakelijk, meer nog voor de lezer dan voor de personages.
Het negentiende eeuwse aspect van Gobineau heeft ook zijn keerzijde. Gobineau twijfelde nooit aan het gelijk van zijn natuur. Als de inhoud deugde kon de vorm niet verkeerd zijn. Men kan dit gebrek aan pudeur noemen. Gobineau kon rustig met zichzelf colporteren, hij leefde met zijn gemoedsleven in een ongecompliceerde verhouding. Hij sidderde nooit voor zijn eigen gevoelens, daarom kon hij zonder bezwaar een van zijn personages deze woorden laten bezigen: ‘C'est dans ce moment de poignante douleur que je te le répète...’ En in ‘Les Pléïades’ wordt gelachen met zilveren stem. Gobineau is in dit opzicht inderdaad een verlaat
| |
| |
romanticus. De waarden van de romantiek schakelen het stylistisch schaamtegevoel uit. Met name de eer was in de romantiek een heftige gevoelsrealiteit uit naam waarvan vele stijlindiscretie werden bedreven. Andere tijden die over een grotere mate van pudeur beschikken kunnen niet helemaal in de honneur geloven. Vele uitingen van het eergevoel zijn immers onecht, niet zuiver genoeg gemotiveerd. De enige Franse auteur uit de romantiek die erin slaagde het tumult van de eer te bedekken met een ingehouden schrijftrant was Mérimée. Gobineau bereikte dit peil niet. Hij was geen aristocraat van de stijl.
Gobineau is in sommige opzichten de erfgenaam van Stendhal. Men kan zeggen dat diens literaire nalatenschap naar twee auteurs is gegaan: Léautaud erfde het oog voor ‘le petit côté’ en het stylistisch schaamtegevoel. Maar hij bleef een klein mannetje. Gobineau erfde het espagnolisme, de geëxalteerdheid. Maar zijn gebrek aan matiging belette hem volledige echtheid te suggereren. Het gevoel voor eigen belachelijkheid, dat bij Stendhal altijd op de loer lag kwam Gobineau nooit verraderlijk overvallen.
| |
4
Gobineau's mise en scène is primitief. Hij schrijft rechtuit wat hij te vertellen heeft zonder zich om de compositie te bekommeren. De entourage wordt schetsmatig aangegeven: iemand spoedt zich naar Florence, het wordt ons ronduit en zonder arglist verteld. De schrijver wil snel terzake komen, dat wil zeggen bij de gedachten en de gesprekken van zijn personages. ‘Les Pléïades’ is geen intrige-roman, het is ook geen onderhuidse roman. Het is een ideeënroman, meer een opeenhoping van waarheden dan een spiegel van de waarheid. Gebeurtenissen worden zelden in scène gezet; de personages worden beschreven via het bewuste deel van hun gedachtenleven. Gobineau bereikt het soort authentiek dat men soms vindt in correspondenties van schrijvers wier overige werk verbleekt is; ook ‘Les Pléïades’ kan men het beste tot zich nemen niet als verhaal maar als de uitdrukking van een persoonlijkheid.
Gobineau had een niet-bewust verachting voor het vulsel in de roman. Dat is een voordeel en een nadeel. In sommige
| |
| |
opzichten is zijn snelheid groter dan de tegenwoordige. Zijn ongevoeligheid voor het decor is bijna achttiende eeuws; in dit opzicht hoeft men bij Gobineau niet veel over te slaan. Maar zijn stylistische snelheid daarentegen is helaas vaak beneden peil. Als ooit 's lezers handen jeuken om met knipsels uit de bestaande roman de ideale te gaan samenstellen is het als Gobineau lyrisch wordt. En als de schrijver niet volledig betrokken is bij wat hij te schrijven heeft verslapt zijn aandacht meteen. Het is niet zo dat de minder geslaagde passages bij Gobineau een of twee niveaus lager liggen dan de goede, zoals bij de meeste auteurs het geval is; de ondermaatse Gobineau produceert slechts een triest ineenzakkende pudding.
Nu is de lezer vergevensgezind. Want creatief gezien houdt Gobineau de spanning erin. Midden in een kalme inventarisatie schiet ineens zo'n passage omhoog: ‘il ne réfléchit plus à rien, il écarta toutes les considérations de prudence, de réserve, et il entra chez sa cousine dans cette disposition obstinée et hardie qui lui prenait si facilement’. Hiermee is de lezer volkomen bereid nog wat na te deinen op de behaaglijke sensatie door deze snelheid gewekt. De uitweidingen van Gobineau zijn zelden hinderlijk omdat zijn stijl vol zit met plotselinge stroomversnellingen die de aandacht prikkelen.
Gobineau schreef in een moeilijk register, het sublieme. Al was hij geen seconde fanatiek, hij hield ervan geëxalteerd te zijn. Bijna alle karakters in het boek lijden aan de een of andere vorm van geëxalteerdheid. De verbeelding van Tonska, Jean-Theodore en Harriet is voortdurend overspannen; ook de anderen kennen hun momenten van roekeloze edelmoedigheid, van ongeduld en onvoorzichtigheid. Zij zijn daarin het evenbeeld van hun schepper, die liever opgehangen werd dan dat hij onderaan de galg moest wachten. Toch doet ‘Les Pléïades’ niet gekunsteld aan. Waarschijnlijk komt dit doordat de personages echt zijn. Gobineau hoort niet tot de auteurs die experimenteren met de zielen van hun helden. Anders dan in sommige psychologische romans werden de romanfiguren niet in vloeistoffen gedompeld om te zien hoe ze reageren. De gevoelsconflicten bij Gobineau zijn ware conflicten; het weefsel van de roman is levend.
| |
| |
Deze vitaliteit is duidelijk zichtbaar in de ene monologue intérieur die in het boek voorkomt. Het is één van de oudste voorbeelden van het genre en het vertoont nog duidelijk de sporen van de plaats van herkomst: het toneel. Voordien spraken helden in romans zichzelf toe om tot een besluit te komen; alleen toneelmonologen, echte of als dialoog vermomde, hadden de functie gehad een excessieve gemoedstoestand te illustreren. In ‘Les Pléïades’ gebeurt dat laatste. Daarbij moet worden opgemerkt dat het binnengesprek hier nog niet verwaterd is tot de stream of consciousness; het heeft een duidelijk doel: de diepere lagen die in opstand komen breken zich baan; de monologue intérieur is een eruptie. En al spreekt Harriet nog met zichzelf in keurige zinnen, zij zegt dingen die zij in normale omstandigheden niet tot haar bewustzijn toegelaten had.
Gobineau is soms onwaarschijnlijk, maar de echtheid van zijn boek is hieraan af te lezen dat zijn hartstocht ons over onwaarschijnlijkheden heensleurt. Men kan een schrijver trouwens veel onwaarschijnlijkheden vergeven als hij blijk geeft de werkelijkheid op enkele punten beter te doorzien dan wij.
Gobineau is in twee opzichten realistisch. Zijn boek is blijven ademen, dus moet het in een psychische werkelijkheid geworteld zijn. Maar daarnaast wist Gobineau uitstekend wat er in de wereld te koop was en had hij momenten van zwiepend realisme, vlagen waarin hij ongenadig observeerde. Gobineau verloor zijn distantie niet en hij was wel zo wetenschappelijk ingesteld dat zijn analytisch vermogen feilloos werkte. Bovendien kon hij raak slaan met zijn formuleringen: ‘La princesse laissa tomber quelque paroles précises sur tous les genres de scandale présentés par une pareille union.’
Een van Gobineau's 19e eeuwse critici, Barbey d'Aurevilly, merkte op dat het Gobineau's mensenhaat was die ‘Les Pléïades’ vrijwaarde voor suikerzoetheid. Nu is de term mensenhaat meer autografisch, maar Barbey heeft inzoverre gelijk dat Gobineau in staat is van exaltatie onmiddellijk over te schakelen op ironie en satire. De entourage van de hoofdpersonen levert daarvoor stof genoeg. Met name is het Gobineau gelukt de gemalin van Jean-Théodore en haar knipmessende
| |
| |
hofhouding ook visueel als marionetten te presenteren.
Waarom was ‘Les Pléïades’ Gobineau's enige geslaagde boek? Waarschijnlijk omdat Gobineau er eindelijk zijn levenservaring met zijn voorkeuren kon combineren. Gobineau was een groot liefhebber van ridderromans. Hij heeft er zelf een paar vervaardigd, in onleesbaar sinterklaasrijm; zijn leven lang bleef hij genieten van het vijftiende eeuwse ‘Amadis de Gaule’, door Cervantes als een meesterwerk beschouwd.
Gobineau's roman nu is een geslaagde overplanting van het genre naar de negentiende eeuw. ‘Les Pléïades’ is de geschiedenis van de strijdende liefde, niet van de melancholieke of de dromende. De personages van Gobineau zijn ridders die een rijpingsproces doormaken. Overtuigd als zij zijn van hun gevoelens, hebben zij de bereidheid alle obstakels te overwinnen. Dat de draken die zij in hun tijd moeten bevechten psychologische zijn, spreekt vanzelf. Maar al zijn de beproevingen modern, de liefde behield haar middeleeuws magnetisme en Gobineau zag kans een hoekje van de werkelijkheid voor het feërieke te reserveren. ‘Les Pléïades’ kon een meesterwerk worden omdat de schrijver in dit boek samenviel met zichzelf, omdat hij er stuitte op zijn eigen stem.
J.E. Kool-Smit.
Wij verzoeken onze abonné's het abonnementsgeld voor de nieuwe Jaargang heden over te maken op postrekening 115042 t.n.v. G.A. van Oorschot te Amsterdam.
|
|