Tirade. Jaargang 6 (nrs. 61-72)(1962)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] D. Hillenius Zes gedichten De vrouw huilde, mateloos de wenkbrauwen vergeefs vragend hoe het begonnen was de dijken braken of het water kwam hoger de bomen zweepten met grote gebaren de wind op De man, een eenvoudig landmeter keek en mat land en begreep er niets van het rijk was uit een volkomen herbebossing verbrak verbindingen schiep nieuwe lijnen tegen de horizon dieren kwamen die niemand kende [pagina 33] [p. 33] de pad wilde naar god hij groef zich achterwaarts schoffelend met de voeten in passeerde steeds geheimer gangen van witte mieren die niet zien kunnen argeloos gevangen werden door zijn snelle tong tenslotte dieper dan gangen alleen de eigen gang diep wachten, slapen steen, dom gewicht gegleden door mos en aarde of zaad, opgetast met mogelijke bloei? [pagina 34] [p. 34] niets weten alleen de gegevens der zintuigen bespringen op eigen kracht weefsel van eigen lijnen redden uit de mist [pagina 35] [p. 35] Dooi ochtendlicht tegen gesloten ruiten oud jaar smolt gisteren in eigen tranen weg de gasten liggen omgevallen rondom de bruiloftsdis verspreide stenen van een spel dood, smalle hagedis, kijkt voor het weggaan rond aarzelend om nog iets mee te nemen [pagina 36] [p. 36] Val dan was de verzuchting een groot wit lichaam belemmerde de zee leven was al geweest licht afwezig misschien het wit een rest hier is mijn oog neem het en breek het zei ze maar de dood weigerde, liggend geboeid toekijkend bij een spel van verwante mieren die elkaar de kop afknipten [pagina 37] [p. 37] Geleidelijk en onopgemerkt door de grenswachten zijn woorden binnengekomen waarin dood verscholen geen tranen of grote gebaren op een dag wakker worden en erkennen een onontwijkbare eigenschap van leven Vorige Volgende