zat als nauwelijks meer dan een dier, zo ziek, en weinig pratend. Dat heeft op mij een onvergetelijke indruk gemaakt. Maar speciaal daarmee iets bedoeld heb ik niet, zoals met verscheidene andere personages die de gestalte van een idee zijn. Evenmin met die kunstenaar die, zoals ge zegt, verminkt is. Is het niet in Abel Gholaerts?
I. Ik dacht eerder bv. aan Bernardeke in De Voorstad Groeit.
B. Ja, ja, ik vergis mezelf ja.
I. Maar ook de broer van Ondineke in De Kapellekensbaan, die een vinger afgesneden wordt.
B. Ja, dat moet dan toch toevallig zijn, want dat hele verhaal van Ondineke is werkelijk naar het leven getekend.
I. Het lijkt me dan toch een samenloop van toevalligheden die dan niet meer zo toevallig is.
B. Het pleit ook voor uw zienswijze, dat ik juist dié dingen opgemerkt heb. Misschien hebben mij juist dergelijke feiten als verminkingen getroffen en ontroerd.
I. In Twee Spoken treedt tenslotte ook weer de schrijver op, die lijdt aan een al dan niet ingebeelde maagkwaal. Ik geloof dat het idee van verminking op de een of andere manier samenhangt met uw opvattingen over het kunstenaar zijn.
B. Ja, maar ook het nutteloze van het kunstenaarschap in onze samenleving. Het treft me pijnlijk dat de kunstenaar geen reëel element in onze beschaving is, zoals een beursman of een architekt of om het even wat. Ik ben inderdaad een beetje van het standpunt uitgegaan dat de kunstenaar buiten de samenleving staat en dus nutteloos werk doet. Maar bewust heb ik dit idee toch niet in de vermomming van een verminking in mijn werk gebracht.
Maar het schijnt mij toch toe, dat ge, net zoals met die schilderijen een soort van freudiaans onderbewuste telkens wilt gaan zoeken.
I. Niet helemaal: ik tref bepaalde strukturen aan in uw werk en zou graag daarover iets naders horen van de auteur.
B. Natuurlijk, die gronden zijn wel te achterhalen, maar ik geloof niet dat ge dan het essentiële van het ontstaan van een kunstwerk benadert. Er is toch iets anders ontstaan. Ge kunt, als ge een bloem ziet, van die bloem naar die plant, naar die wortels gaan, naar de grond, de sappen en meststoffen, maar die bloem is dan toch iets anders, een resultaat op zichzelf - het is erdoor ontstaan, maar toch, het is meer dan zijn grondstoffen.
I. Dat geef ik toe.
B. Het is natuurlijk interessant voor ons om te vragen naar de oorsprong, maar ik geloof niet dat het voor de lezer belang heeft. Het werk staat daar toch.
I. Ja, zoals het ei, dat daar op uw schilderij staat te balanceren.
B. Maar er zijn een heleboel zaken in mijn werk die ik bewust daar geplaatst heb, zoals bijvoorbeeld in Menuet. Dat is een verhaal dat verteld wordt door drie personages: de man, de vent die twijfelt aan alles en vraagt, tot welk nut is dit alles; daarnaast de vrouw die gelooft, de groep mensen die gelooft in een soort evolutie: wij moeten werken, wij zijn gekomen om van dier wat weet ik God te worden; en daartussen staat dus het figuurtje van het dienstmeisje, het type van de huidige tijd die ironisch is, die bitter is, die nergens mee in zit, wij leven, het existentialisme. Maar daartussenin sluipen natuurlijk, zoals gij daarstraks hebt aangehaald, van die personages die onbewust uit mij gekomen zijn. Gek is het toch, nu gij daarover spreekt en ik daar zelf over nadenk, dat die toch meer in mijn beginwerk liggen.
I. Tja, eh... Hoewel, ook in uw latere boeken zijn personen aan te wijzen, die bv. rondlopen met een verminking, die dan vaak de vorm van impotentie aanneemt, zoals in Niets Gaat ten Onder Frans Ghoedels, en Vulcan Fiber in De Paradijsvogel.
B. Maar zij illustreren meestal het tekort. Er is een tekort, wij voelen voortdurend een tekort.
I. Nu lijkt het mij dat zich dat tekort in het latere werk toespitst op het essentiële: een middelpunt zoekende beweging van verminkte ledematen naar de impotentie - als tenminste de voortplantingsfunktie iets wezenlijks is.
B. Ja, als ge mij zo plots met uw vragen op het dak valt, kijkt ge daar zelf een beetje verbluft van op. Tenslotte, men zit voor de werktafel, men schept, een werk, maar elke detail, vanwaar komt dat, hoe ontstaat dat, wat bedoelt ge ermee? Wij moeten inderdaad toegeven dat mijn werk is opgebouwd uit een massa details, en dan zijn dit kennelijk de details die erg in het oog springen.
I. Ja, het geregeld terugkeren van figuren als de verminkte kunstenaar, de debiele moeder, het katijfachtige meisje kan men toch strukturen noemen.
B. Het is best mogelijk dat juist gíj deze personages ziet.
I. Maar het zijn toch centrale figuren.
B. Toch niet, die debiele moeder is toch meest een bijkomende figuur, evenals de broer van Ondineke.